Engels

Uitgebreide vertaling voor cleft (Engels) in het Nederlands

cleft:

cleft [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the cleft
    de spouw
    • spouw [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. the cleft
    de bergkloof; de kloof; bergspleet; rotskloof
  3. the cleft (gap; cavity; interstice; )
    de kloof; de reet; de uitsparing; de inkeping; het gat; de opening; de scheur; het split; de barst; de groef
    • kloof [de ~] zelfstandig naamwoord
    • reet [de ~] zelfstandig naamwoord
    • uitsparing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • inkeping [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • gat [het ~] zelfstandig naamwoord
    • opening [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • scheur [de ~] zelfstandig naamwoord
    • split [het ~] zelfstandig naamwoord
    • barst [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • groef [de ~] zelfstandig naamwoord
  4. the cleft (dimple)
    het kuiltje
    • kuiltje [het ~] zelfstandig naamwoord
  5. the cleft (slot; gap; groove; )
    de opening; de gleuf; de sleuf; de kier
    • opening [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • gleuf [de ~] zelfstandig naamwoord
    • sleuf [de ~] zelfstandig naamwoord
    • kier [de ~] zelfstandig naamwoord
  6. the cleft (ravine; canyon; gorge; fissure)
    het ravijn
    • ravijn [het ~] zelfstandig naamwoord
  7. the cleft (fissure)
    de rotsspleet

cleft bijvoeglijk naamwoord

  1. cleft (split; cloven)
    gespleten; gevorkt

Vertaal Matrix voor cleft:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
barst cavity; cleft; cranny; crevice; cut-away; fissure; gap; gash; hole; interstice; opening; saving crack; cracking; crash; flaw
bergkloof cleft
bergspleet cleft
gat cavity; cleft; cranny; crevice; cut-away; fissure; gap; gash; hole; interstice; opening; saving anus; arse; breach; hamlet; hole; leak; leakage
gleuf cleft; fissure; gap; groove; notch; slot; split; trench ditch; groove; slit; trench
groef cavity; cleft; cranny; crevice; cut-away; fissure; gap; gash; hole; interstice; opening; saving furrow; groove
inkeping cavity; cleft; cranny; crevice; cut-away; fissure; gap; gash; hole; interstice; opening; saving cartel; carving; cut; gash; groove; incision; indentation; nick; notch; score; slash
kier cleft; fissure; gap; groove; notch; slot; split; trench
kloof cavity; cleft; cranny; crevice; cut-away; fissure; gap; gash; hole; interstice; opening; saving cranny; crevice; fissure; opening; recess; space
kuiltje cleft; dimple
opening cavity; cleft; cranny; crevice; cut-away; fissure; gap; gash; groove; hole; interstice; notch; opening; saving; slot; split; trench beginning; breach; commencement; cranny; crevice; ditch; doorway; fissure; groove; opening; outset; recess; slit; space; start; trench
ravijn canyon; cleft; fissure; gorge; ravine
reet cavity; cleft; cranny; crevice; cut-away; fissure; gap; gash; hole; interstice; opening; saving
rotskloof cleft
rotsspleet cleft; fissure
scheur cavity; cleft; cranny; crevice; cut-away; fissure; gap; gash; hole; interstice; opening; saving crack; cracking; crash; flaw; rent; rip; split; tear
sleuf cleft; fissure; gap; groove; notch; slot; split; trench ditch; groove; slit; slot; socket; trench
split cavity; cleft; cranny; crevice; cut-away; fissure; gap; gash; hole; interstice; opening; saving broken stones; calcium; chalk; lime; matter; mortar; plaster; quick lime; rubble; slaked lime; slash; slit; stone-chippings; stone-dust; stuff
spouw cleft
uitsparing cavity; cleft; cranny; crevice; cut-away; fissure; gap; gash; hole; interstice; opening; saving cranny; crevice; fissure; opening; recess; space
- crack; crevice; fissure; scissure
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gespleten cleft; cloven; split
gevorkt cleft; cloven; split bifurcate; bifurcated; forked; forky
- dissected

Verwante woorden van "cleft":


Synoniemen voor "cleft":


Verwante definities voor "cleft":

  1. having one or more incisions reaching nearly to the midrib1
  2. a long narrow opening1
  3. a split or indentation in something (as the palate or chin)1

cleft vorm van cleave:

to cleave werkwoord (cleaves, cleft, cleaving)

  1. to cleave (hew through; cut)
    kloven; klieven; doormidden hakken; doorklieven; doorhakken; doorhouwen; in tweeën houwen
    • kloven werkwoord (kloof, klooft, kloofde, kloofden, gekloofd)
    • klieven werkwoord (klief, klieft, kliefde, kliefden, gekliefd)
    • doormidden hakken werkwoord
    • doorklieven werkwoord (klief door, klieft door, kliefde door, kliefden door, doorgekliefd)
    • doorhakken werkwoord (hak door, hakt door, hakte door, hakten door, doorgehakt)
    • doorhouwen werkwoord (houw door, houwt door, houwde door, houwden door, doorgehouwd)
    • in tweeën houwen werkwoord
  2. to cleave (divide; split; divorce; )
    splitsen; scheiden; uitsplitsen; uiteengaan; loskoppelen; uit elkaar halen
    • splitsen werkwoord (splits, splitst, splitsde, splitsden, gesplitst)
    • scheiden werkwoord (scheid, scheidt, scheidde, scheidden, gescheiden)
    • uitsplitsen werkwoord (splits uit, splitst uit, splitste uit, splitsten uit, uitgesplitst)
    • uiteengaan werkwoord (ga uiteen, gaat uiteen, ging uiteen, gingen uiteen, uiteengegaan)
    • loskoppelen werkwoord (koppel los, koppelt los, koppelde los, koppelden los, losgekoppeld)
    • uit elkaar halen werkwoord (haal uit elkaar, haalt uit elkaar, haalde uit elkaar, haalden uit elkaar, uit elkaar gehaald)
  3. to cleave (split open; split; chop into small pieces; )
    splitsen; kloven; uiteensplijten; splijten; klieven
    • splitsen werkwoord (splits, splitst, splitsde, splitsden, gesplitst)
    • kloven werkwoord (kloof, klooft, kloofde, kloofden, gekloofd)
    • uiteensplijten werkwoord (splijt uiteen, splijtte uiteen, splijtten uiteen, uiteengespleten)
    • splijten werkwoord (splijt, speet, spleten, gespleten)
    • klieven werkwoord (klief, klieft, kliefde, kliefden, gekliefd)

Conjugations for cleave:

present
  1. cleave
  2. cleave
  3. cleaves
  4. cleave
  5. cleave
  6. cleave
simple past
  1. cleft
  2. cleft
  3. cleft
  4. cleft
  5. cleft
  6. cleft
present perfect
  1. have cleft
  2. have cleft
  3. has cleft
  4. have cleft
  5. have cleft
  6. have cleft
past continuous
  1. was cleaving
  2. were cleaving
  3. was cleaving
  4. were cleaving
  5. were cleaving
  6. were cleaving
future
  1. shall cleave
  2. will cleave
  3. will cleave
  4. shall cleave
  5. will cleave
  6. will cleave
continuous present
  1. am cleaving
  2. are cleaving
  3. is cleaving
  4. are cleaving
  5. are cleaving
  6. are cleaving
subjunctive
  1. be cleft
  2. be cleft
  3. be cleft
  4. be cleft
  5. be cleft
  6. be cleft
diverse
  1. cleave!
  2. let's cleave!
  3. cleft
  4. cleft
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor cleave:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kloven mountain cleaves
loskoppelen disconnect
uiteengaan dispersing; separating
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
doorhakken cleave; cut; hew through
doorhouwen cleave; cut; hew through
doorklieven cleave; cut; hew through
doormidden hakken cleave; cut; hew through
in tweeën houwen cleave; cut; hew through
klieven chop; chop into small pieces; chop up; cleave; crack; cut; hew through; split; split open
kloven chop; chop into small pieces; chop up; cleave; crack; cut; hew through; split; split open
loskoppelen cleave; crack; divide; divorce; part; separate; sever; split detach; undock
scheiden cleave; crack; divide; divorce; part; separate; sever; split break up; differentiate; divorce; go separate ways; loosen; part; release; separate; set free; split; split up; tear off; unlace; untie; work loose
splijten chop; chop into small pieces; chop up; cleave; crack; split; split open
splitsen chop; chop into small pieces; chop up; cleave; crack; divide; divorce; part; separate; sever; split; split open differentiate; itemise; itemize; separate; split; split up; splitting; tear off
uit elkaar halen cleave; crack; divide; divorce; part; separate; sever; split break down; break up; clear away; clear up; demolish; destroy; disentangle; dismantle; drag down; get down; pull down; remove; separate; solve; strip down; take apart a machine; take down; tear down; tear loose; unbutton; unharness; unravel; unriddle; unrig; untie; wreck
uiteengaan cleave; crack; divide; divorce; part; separate; sever; split break up; go separate ways; part; separate; split up
uiteensplijten chop; chop into small pieces; chop up; cleave; crack; split; split open
uitsplitsen cleave; crack; divide; divorce; part; separate; sever; split
- adhere; cling; cohere; rive; split; stick

Verwante woorden van "cleave":


Synoniemen voor "cleave":


Verwante definities voor "cleave":

  1. come or be in close contact with; stick or hold together and resist separation1
  2. separate or cut with a tool, such as a sharp instrument1
    • cleave the bone1
  3. make by cutting into1
    • The water is going to cleave a channel into the rock1

Wiktionary: cleave

cleave
verb
  1. langs een scherp breukvlak in tweeën hakken
  2. het op bepaalde wijzen splijten van een diamant

Cross Translation:
FromToVia
cleave klieven; kloven kliebentransitiv; österreichisch, südostdeutsch umgangssprachlich: (Holz) der Länge nach zerteilen
cleave klieven; doorklieven; kloven; splijten fendre — Traductions à trier suivant le sens