Engels

Uitgebreide vertaling voor clamp (Engels) in het Nederlands

clamp:

clamp [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the clamp (cramp-iron; clip; cramp)
    de klem; de klemhaak
    • klem [de ~] zelfstandig naamwoord
    • klemhaak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. the clamp (cramp)
    de lijmtang
  3. the clamp (brace; lock)
    de klamp; koeklauw
    • klamp [de ~] zelfstandig naamwoord
    • koeklauw [znw.] zelfstandig naamwoord
  4. the clamp (cramp; cramp-iron; clip)
    de kram
    • kram [de ~] zelfstandig naamwoord

to clamp werkwoord (clamps, clamped, clamping)

  1. to clamp (oppress; gag)
    vasthouden; knellen; vastklemmen; vastknellen
    • vasthouden werkwoord (houd vast, houdt vast, hield vast, hielden vast, vastgehouden)
    • knellen werkwoord (knel, knelt, knelde, knelden, gekneld)
    • vastklemmen werkwoord (klem vast, klemt vast, klemde vast, klemden vast, vastgeklemd)
    • vastknellen werkwoord (knel vast, knelt vast, knelde vast, knelden vast, vstgekneld)
  2. to clamp (grab; grasp; take hold of; )
    grijpen; vastpakken; aanklampen; beetpakken; vastklampen; beetgrijpen
    • grijpen werkwoord (grijp, grijpt, greep, grepen, gegrepen)
    • vastpakken werkwoord (pak vast, pakt vast, pakte vast, pakten vast, vastgepakt)
    • aanklampen werkwoord (klamp aan, klampt aan, klampte aan, klampten aan, aangeklampt)
    • beetpakken werkwoord (pak beet, pakt beet, pakte beet, pakten beet, beetgepakt)
    • vastklampen werkwoord (klamp vast, klampt vast, klampte vast, klampten vast, vastgeklampt)
    • beetgrijpen werkwoord
  3. to clamp
    krammen; met een kram vastmaken
  4. to clamp (handcuff; shackle; fetter)
    handboeien omdoen; ketenen; in de boeien slaan
    • handboeien omdoen werkwoord (doe handboeien om, doet handboeien om, deed handboeien om, deden handboeien om, handboeien omgedaan)
    • ketenen werkwoord (keten, ketent, ketende, ketenden, geketend)
    • in de boeien slaan werkwoord (sla in de boeien, slaat in de boeien, sloeg in de boeien, sloegen in de boeien, in de boeien geslagen)

Conjugations for clamp:

present
  1. clamp
  2. clamp
  3. clamps
  4. clamp
  5. clamp
  6. clamp
simple past
  1. clamped
  2. clamped
  3. clamped
  4. clamped
  5. clamped
  6. clamped
present perfect
  1. have clamped
  2. have clamped
  3. has clamped
  4. have clamped
  5. have clamped
  6. have clamped
past continuous
  1. was clamping
  2. were clamping
  3. was clamping
  4. were clamping
  5. were clamping
  6. were clamping
future
  1. shall clamp
  2. will clamp
  3. will clamp
  4. shall clamp
  5. will clamp
  6. will clamp
continuous present
  1. am clamping
  2. are clamping
  3. is clamping
  4. are clamping
  5. are clamping
  6. are clamping
subjunctive
  1. be clamped
  2. be clamped
  3. be clamped
  4. be clamped
  5. be clamped
  6. be clamped
diverse
  1. clamp!
  2. let's clamp!
  3. clamped
  4. clamping
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor clamp:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanklampen laying hands on; taking hold of
beetpakken having a grip; hold; laying hands on; taking hold of
grijpen arrest; grab; taking
ketenen handcuffs; irons; manacles
klamp brace; clamp; lock header course; pile; rick; stack
klem clamp; clip; cramp; cramp-iron clip; forceps; pair of tongs; peg; pin; pincer; pincers; plug
klemhaak clamp; clip; cramp; cramp-iron
koeklauw brace; clamp; lock
kram clamp; clip; cramp; cramp-iron
lijmtang clamp; cramp
vasthouden holding; preserving
vastpakken having a grip; hold
- clinch
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanklampen catch; clamp; clasp; grab; grasp; grip; seize; take hold of
beetgrijpen catch; clamp; clasp; grab; grasp; grip; seize; take hold of catch
beetpakken catch; clamp; clasp; grab; grasp; grip; seize; take hold of catch
grijpen catch; clamp; clasp; grab; grasp; grip; seize; take hold of capture; catch; caught; clasp; clutch; dive in; drag; fall to; grab; grasp; grip; pilfer; reach; root; rout; rummage about; scratch; seize; serve oneself; slave away; slog away; snatch; snatch away; snout; stick; strike; take; toil and moil; trap; yearn
handboeien omdoen clamp; fetter; handcuff; shackle
in de boeien slaan clamp; fetter; handcuff; shackle
ketenen clamp; fetter; handcuff; shackle chain; enchain; shackle
knellen clamp; gag; oppress clasp; clutch; grasp; grip; pinch; press; seize; squeeze
krammen clamp
met een kram vastmaken clamp
vasthouden clamp; gag; oppress detain; don't let go of; hold; keep; retain
vastklampen catch; clamp; clasp; grab; grasp; grip; seize; take hold of
vastklemmen clamp; gag; oppress
vastknellen clamp; gag; oppress
vastpakken catch; clamp; clasp; grab; grasp; grip; seize; take hold of catch
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klem jammed; stuck
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- loop; yoke

Verwante woorden van "clamp":

  • clamping, clamps

Synoniemen voor "clamp":


Verwante definities voor "clamp":

  1. a device (generally used by carpenters) that holds things firmly together1
  2. impose or inflict forcefully1
    • The military government clamped a curfew onto the capital1
  3. fasten or fix with a clamp1
    • clamp the chair together until the glue has hardened1

Wiktionary: clamp

clamp
noun
  1. een werktuig waarin iets door samendrukken bijeengehouden of vastgezet kan worden

Verwante vertalingen van clamp