Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. church:
  2. Wiktionary:


Engels

Uitgebreide vertaling voor church (Engels) in het Nederlands

church:

church [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the church (church building; chapel; house of prayer; house of God; place of worship)
    – a place for public (especially Christian) worship 1
    de kerk; het godshuis; het kerkgebouw; het bedehuis
    • kerk [de ~] zelfstandig naamwoord
    • godshuis [het ~] zelfstandig naamwoord
    • kerkgebouw [het ~] zelfstandig naamwoord
    • bedehuis [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. the church (cathedral; dome; cupola)
    de dom; de kathedraal; de domkerk
    • dom [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kathedraal [de ~] zelfstandig naamwoord
    • domkerk [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. the church
    de kerk
    • kerk [de ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor church:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedehuis chapel; church; church building; house of God; house of prayer; place of worship chapel; house of prayer; place of worship
dom cathedral; church; cupola; dome
domkerk cathedral; church; cupola; dome
godshuis chapel; church; church building; house of God; house of prayer; place of worship
kathedraal cathedral; church; cupola; dome
kerk chapel; church; church building; house of God; house of prayer; place of worship religious community
kerkgebouw chapel; church; church building; house of God; house of prayer; place of worship
- Christian church; church building; church service
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dom dense; dull; dumb; foolish; mindless; not sensible; obtuse; senseless; stupid

Verwante woorden van "church":


Synoniemen voor "church":


Verwante definities voor "church":

  1. a service conducted in a house of worship1
    • don't be late for church1
  2. a place for public (especially Christian) worship1
    • the church was empty1
  3. one of the groups of Christians who have their own beliefs and forms of worship1
  4. the body of people who attend or belong to a particular local church1
    • our church is hosting a picnic next week1
  5. perform a special church rite or service for1
    • church a woman after childbirth1

Wiktionary: church

church
noun
  1. worship service
  2. a group of people who follow the same Christian religious beliefs
  3. a religious organization
  4. house of worship
church
noun
  1. Openbaar gebouw voor christelijke samenkomsten
  2. Christelijke organisatie voor beleving van een specifieke christelijke godsdienst
  3. Georganiseerde groep die bepaalde christelijke standpunten aanhangt

Cross Translation:
FromToVia
church kerk kerk — Christelijke organisatie voor beleving van een specifieke christelijke godsdienst
church kerk kerk — Openbaar gebouw voor christelijke samenkomsten
church kerk Kirchegeweihter Versammlungsort einer christlichen Glaubensgemeinschaft, in dem u. a. Gottesdienste abgehalten werden; Gebäude, das zum Abhalten christlicher Rituale vorgesehen ist
church kerk (instituut) Église — Assemblée des croyants
church bedehuis; kerk; kerkgebouw; tempel; godshuis; moskee; synagoge; synagoog église — Lieu de culte

Verwante vertalingen van church