Engels

Uitgebreide vertaling voor buzzing (Engels) in het Nederlands

buzzing:

buzzing bijvoeglijk naamwoord

  1. buzzing
    suizend
  2. buzzing (humming)
    zoemend; gonzend

buzzing [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the buzzing (humming)
    het gegons
    • gegons [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. the buzzing (bees' humming; humming)
    bijengezoem; bijengegons

Vertaal Matrix voor buzzing:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bijengegons bees' humming; buzzing; humming
bijengezoem bees' humming; buzzing; humming
gegons buzzing; humming humming; whirring
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- abuzz
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- whistling
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gonzend buzzing; humming
suizend buzzing
zoemend buzzing; humming

Verwante woorden van "buzzing":


Synoniemen voor "buzzing":


Verwante definities voor "buzzing":

  1. noisy like the sound of a bee1

buzzing vorm van buzz:

to buzz werkwoord (buzzs, buzzed, buzzing)

  1. to buzz (hum)
    zoemen; brommen
    • zoemen werkwoord (zoem, zoemt, zoemde, zoemden, gezoemd)
    • brommen werkwoord (brom, bromt, bromde, bromden, gebromd)
  2. to buzz (hum)
    zoemen; gonzen
    • zoemen werkwoord (zoem, zoemt, zoemde, zoemden, gezoemd)
    • gonzen werkwoord (gons, gonst, gonsde, gonsden, gegonsd)
  3. to buzz (bustle)

Conjugations for buzz:

present
  1. buzz
  2. buzz
  3. buzzs
  4. buzz
  5. buzz
  6. buzz
simple past
  1. buzzed
  2. buzzed
  3. buzzed
  4. buzzed
  5. buzzed
  6. buzzed
present perfect
  1. have buzzed
  2. have buzzed
  3. has buzzed
  4. have buzzed
  5. have buzzed
  6. have buzzed
past continuous
  1. was buzzing
  2. were buzzing
  3. was buzzing
  4. were buzzing
  5. were buzzing
  6. were buzzing
future
  1. shall buzz
  2. will buzz
  3. will buzz
  4. shall buzz
  5. will buzz
  6. will buzz
continuous present
  1. am buzzing
  2. are buzzing
  3. is buzzing
  4. are buzzing
  5. are buzzing
  6. are buzzing
subjunctive
  1. be buzzed
  2. be buzzed
  3. be buzzed
  4. be buzzed
  5. be buzzed
  6. be buzzed
diverse
  1. buzz!
  2. let's buzz!
  3. buzzed
  4. buzzing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

buzz [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the buzz (bustle; muttering; murmuring; )
    het geroezemoes; het gebrom; het gemurmel
  2. the buzz (hum; whirr; zooming)
    het gezoem; het gebrom
    • gezoem [het ~] zelfstandig naamwoord
    • gebrom [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor buzz:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gebrom babbling; bustle; buzz; din; hum; murmuring; muttering; whirr; zooming grumbling
gemurmel babbling; bustle; buzz; din; hum; murmuring; muttering
geroezemoes babbling; bustle; buzz; din; hum; murmuring; muttering
gezoem buzz; hum; whirr; zooming
- bombilation; bombination
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brommen buzz; hum bellyache; complain; gripe; grouse; grumble
gonzen buzz; hum
roezemoezen bustle; buzz
zoemen buzz; hum
- bombilate; bombinate; hum; seethe

Verwante woorden van "buzz":


Synoniemen voor "buzz":


Verwante definities voor "buzz":

  1. a confusion of activity and gossip1
    • the buzz of excitement was so great that a formal denial was issued1
  2. sound of rapid vibration1
    • the buzz of a bumble bee1
  3. call with a buzzer1
    • he buzzed the servant1
  4. fly low1
    • Planes buzzed the crowds in the square1
  5. make a buzzing sound1
    • bees were buzzing around the hive1
  6. be noisy with activity1
    • This office is buzzing with activity1

Wiktionary: buzz

buzz
verb
  1. to make a low, humming or sibilant sound
noun
  1. telephone call
  2. feeling of energy or excitement
  3. humming noise
buzz
noun
  1. een achtergrondgeluid bestaande uit veel door elkaar sprekende stemmen
verb
  1. een vrij zacht continu geluid voortbrengen dat op de z-klank lijkt

Cross Translation:
FromToVia
buzz spinnen; brommen; gonzen; razen; snorren; suizelen; suizen; tuiten; zoemen ronronnerfaire entendre les ronrons, émettre un ronflement sourd et continu, en parlant d'un chat ou d'un félin, qui exprime en général son contentement.
buzz kletteren; klingelen; rinkelen; tingelen; aflopen; beieren; galmen; kleppen; luiden; schalmen; overgaan tinterfaire sonner lentement une cloche, en sorte que le battant ne frapper que d’un côté.