Engels
Uitgebreide vertaling voor bustling (Engels) in het Nederlands
bustling:
-
bustling (lively; sprightly; happy; cheerful; gay; full of joy; buoyant; brisk; jolly; high-spirited; merry; upbeat)
vrolijk; levendig; levenslustig; opgewekt; monter; blij; dartel; blijmoedig; tierig; opgetogen-
vrolijk bijvoeglijk naamwoord
-
levendig bijvoeglijk naamwoord
-
levenslustig bijvoeglijk naamwoord
-
opgewekt bijvoeglijk naamwoord
-
monter bijvoeglijk naamwoord
-
blij bijvoeglijk naamwoord
-
dartel bijvoeglijk naamwoord
-
blijmoedig bijvoeglijk naamwoord
-
tierig bijvoeglijk naamwoord
-
opgetogen bijvoeglijk naamwoord
-
-
bustling (good-tempered; merry; cheerful; in high spirits; happy; gay; jolly; full of joy)
Vertaal Matrix voor bustling:
Verwante woorden van "bustling":
Synoniemen voor "bustling":
Verwante definities voor "bustling":
bustle:
-
to bustle (buzz)
roezemoezen-
roezemoezen werkwoord
-
Conjugations for bustle:
present
- bustle
- bustle
- bustles
- bustle
- bustle
- bustle
simple past
- bustled
- bustled
- bustled
- bustled
- bustled
- bustled
present perfect
- have bustled
- have bustled
- has bustled
- have bustled
- have bustled
- have bustled
past continuous
- was bustling
- were bustling
- was bustling
- were bustling
- were bustling
- were bustling
future
- shall bustle
- will bustle
- will bustle
- shall bustle
- will bustle
- will bustle
continuous present
- am bustling
- are bustling
- is bustling
- are bustling
- are bustling
- are bustling
subjunctive
- be bustled
- be bustled
- be bustled
- be bustled
- be bustled
- be bustled
diverse
- bustle!
- let's bustle!
- bustled
- bustling
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they