Engels

Uitgebreide vertaling voor brooding (Engels) in het Nederlands

brooding:

brooding [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the brooding (brood; sitting)
    broeden; het gebroed
    • broeden [znw.] zelfstandig naamwoord
    • gebroed [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. the brooding (reverie; deep-thinking)
    geprakkizeer; het gepieker; het gepeins

brooding bijvoeglijk naamwoord

  1. brooding (worrisome; worrying; fretting)
    piekerig; tobberig; zwaartillend

Vertaal Matrix voor brooding:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
broeden brood; brooding; sitting
gebroed brood; brooding; sitting brood; children; descendants; offspring; progeny; rabble; ragtag; riff-raff; scum; successors; vermin; young animals
gepeins brooding; deep-thinking; reverie contemplation; day-dreaming; daydreaming; meditation; musing; pondering; reflection; reverie; thought
gepieker brooding; deep-thinking; reverie
geprakkizeer brooding; deep-thinking; reverie
- incubation; pensiveness
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
broeden hatch out
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
piekerig brooding; fretting; worrisome; worrying spidery; spiky; weedy
tobberig brooding; fretting; worrisome; worrying
zwaartillend brooding; fretting; worrisome; worrying
- broody; contemplative; meditative; musing; pensive; pondering; reflective; ruminative

Verwante woorden van "brooding":


Synoniemen voor "brooding":


Verwante definities voor "brooding":

  1. deeply or seriously thoughtful1
    • Byron lives on not only in his poetry, but also in his creation of the 'Byronic hero' - the persona of a brooding melancholy young man1
  2. persistent morbid meditation on a problem1
  3. sitting on eggs so as to hatch them by the warmth of the body1

brood:

brood [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the brood (descendants; children; offspring; progeny; successors)
    de kinderen; de nakomelingen; het nageslacht; het broed; het kroost; het gebroed; de telgen
    • kinderen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • nakomelingen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • nageslacht [het ~] zelfstandig naamwoord
    • broed [het ~] zelfstandig naamwoord
    • kroost [het ~] zelfstandig naamwoord
    • gebroed [het ~] zelfstandig naamwoord
    • telgen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
  2. the brood (brooding; sitting)
    broeden; het gebroed
    • broeden [znw.] zelfstandig naamwoord
    • gebroed [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. the brood
    het broed; het gebroed; het broedsel
    • broed [het ~] zelfstandig naamwoord
    • gebroed [het ~] zelfstandig naamwoord
    • broedsel [het ~] zelfstandig naamwoord
  4. the brood (young animals)
    het gebroed; jong gedierte

to brood werkwoord (broods, brooded, brooding)

  1. to brood (think; consider; ponder; )
    nadenken; prakkiseren; peinzen; piekeren
    • nadenken werkwoord (denk na, denkt na, dacht na, dachten na, nagedacht)
    • prakkiseren werkwoord
    • peinzen werkwoord (peins, peinst, peinsde, peinsden, gepeinsd)
    • piekeren werkwoord (pieker, piekert, piekerde, piekerden, gepiekerd)
  2. to brood (worry; bother; fret; mope)
    tobben
    • tobben werkwoord (tob, tobt, tobde, tobden, getobd)
  3. to brood (fret; worry)
    aftobben
    • aftobben werkwoord (tob af, tobt af, tobde af, tobden af, afgetobd)

Conjugations for brood:

present
  1. brood
  2. brood
  3. broods
  4. brood
  5. brood
  6. brood
simple past
  1. brooded
  2. brooded
  3. brooded
  4. brooded
  5. brooded
  6. brooded
present perfect
  1. have brooded
  2. have brooded
  3. has brooded
  4. have brooded
  5. have brooded
  6. have brooded
past continuous
  1. was brooding
  2. were brooding
  3. was brooding
  4. were brooding
  5. were brooding
  6. were brooding
future
  1. shall brood
  2. will brood
  3. will brood
  4. shall brood
  5. will brood
  6. will brood
continuous present
  1. am brooding
  2. are brooding
  3. is brooding
  4. are brooding
  5. are brooding
  6. are brooding
subjunctive
  1. be brooded
  2. be brooded
  3. be brooded
  4. be brooded
  5. be brooded
  6. be brooded
diverse
  1. brood!
  2. let's brood!
  3. brooded
  4. brooding
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor brood:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
broed brood; children; descendants; offspring; progeny; successors
broeden brood; brooding; sitting
broedsel brood
gebroed brood; brooding; children; descendants; offspring; progeny; sitting; successors; young animals rabble; ragtag; riff-raff; scum; vermin
jong gedierte brood; young animals
kinderen brood; children; descendants; offspring; progeny; successors
kroost brood; children; descendants; offspring; progeny; successors
nageslacht brood; children; descendants; offspring; progeny; successors
nakomelingen brood; children; descendants; offspring; progeny; successors descendants
telgen brood; children; descendants; offspring; progeny; successors descendants
tobben drudgery; toiling; troubling; worrying
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aftobben brood; fret; worry
broeden hatch out
nadenken brood; cogitate; consider; muse; ponder; reflect; think; wonder contemplate; meditate on; muse on; ponder on; reflect on
peinzen brood; cogitate; consider; muse; ponder; reflect; think; wonder contemplate; meditate on; muse on; ponder on; reflect on
piekeren brood; cogitate; consider; muse; ponder; reflect; think; wonder
prakkiseren brood; cogitate; consider; muse; ponder; reflect; think; wonder
tobben bother; brood; fret; mope; worry
- bulk large; cover; dwell; grizzle; hatch; hover; incubate; loom; pout; stew; sulk
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- offspring; progeny

Verwante woorden van "brood":


Synoniemen voor "brood":


Verwante definities voor "brood":

  1. the young of an animal cared for at one time1
  2. sit on (eggs)1
    • Birds brood1
  3. think moodily or anxiously about something1
  4. be in a huff; be silent or sullen1
  5. be in a huff and display one's displeasure1
  6. hang over, as of something threatening, dark, or menacing1
    • The terrible vision brooded over her all day long1

Wiktionary: brood

brood
verb
  1. to keep an egg warm
  2. to dwell upon moodily and at length
  3. to protect
noun
  1. the young of certain animals
  2. the young of any egg-laying creature
  3. the children in one family
brood
verb
  1. een gelegd ei met lichaamswarmte warm houden

Cross Translation:
FromToVia
brood broeden brütenZoologie: Eiern Wärme zuführen, um die Entwicklung des Nachwuchses zu gewährleisten
brood broeden; broeden op; koesteren couver — Traductions à trier suivant le sens
brood gespuis; geboefte engeance — (vieilli) race ou espèce animale, en particulier des espèces de volatiles.

Computer vertaling door derden: