Home ->Woordenboeken ->Engels/Nederlands ->Vertaal break down

Vertaal break down van Engels naar Nederlands

Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. break down:
  2. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor break down (Engels) in het Nederlands

break down:

to break down werkwoord (breaks down, broke down, breaking down)

  1. to break down (sever; adjourn)
    beëindigen; afbreken; ontbinden; opheffen; verbreken; stukmaken; verbrijzelen; forceren
    • beëindigen werkwoord (beëindig, beëindigt, beëindigde, beëindigden, beëindigd)
    • afbreken werkwoord (breek af, breekt af, brak af, braken af, afgebroken)
    • ontbinden werkwoord (ontbind, ontbindt, ontbond, ontbonden, ontbonden)
    • opheffen werkwoord (hef op, heft op, hief op, hieven op, opgeheven)
    • verbreken werkwoord (verbreek, verbreekt, verbrak, verbraken, verbroken)
    • stukmaken werkwoord (maak stuk, maakt stuk, maakte stuk, maakten stuk, stukgemaakt)
    • verbrijzelen werkwoord (verbrijzel, verbrijzelt, verbrijzelde, verbrijzelden, verbrijzeld)
    • forceren werkwoord (forceer, forceert, forceerde, forceerden, geforceerd)
  2. to break down (demolish; tear down; break up; )
    afbreken; slopen; omverhalen; uit elkaar halen; breken; neerhalen
    • afbreken werkwoord (breek af, breekt af, brak af, braken af, afgebroken)
    • slopen werkwoord (sloop, sloopt, sloopte, sloopten, gesloopt)
    • omverhalen werkwoord (haal omver, haalt omver, haalde omver, haalden omver, omver gehaald)
    • uit elkaar halen werkwoord (haal uit elkaar, haalt uit elkaar, haalde uit elkaar, haalden uit elkaar, uit elkaar gehaald)
    • breken werkwoord (breek, breekt, brak, braken, gebroken)
    • neerhalen werkwoord (haal neer, haalt neer, haalde neer, haalden neer, neergehaald)
  3. to break down (go to pieces; give way)
    begeven; flippen
    • begeven werkwoord (begeef, begeeft, begaf, begaven, begeven)
    • flippen werkwoord (flip, flipt, flipte, flipten, geflipt)
  4. to break down (have a breakdown; go to the dogs)
    bezwijken; in elkaar storten; ondergaan; te gronde gaan
    • bezwijken werkwoord (bezwijk, bezwijkt, bezweek, bezweken, bezweken)
    • in elkaar storten werkwoord
    • ondergaan werkwoord (onderga, ondergaat, onderging, ondergingen, ondergaan)
    • te gronde gaan werkwoord (ga te gronde, gaat te gronde, gat te gronde, ging te gronde, gingen te gronde, te gronde gegaan)
  5. to break down
    inklappen; in elkaar klappen
  6. to break down (break off)
    afknappen; er vanaf breken

Conjugations for break down:

present
  1. break down
  2. break down
  3. breaks down
  4. break down
  5. break down
  6. break down
simple past
  1. broke down
  2. broke down
  3. broke down
  4. broke down
  5. broke down
  6. broke down
present perfect
  1. have broke down
  2. have broke down
  3. has broke down
  4. have broke down
  5. have broke down
  6. have broke down
past continuous
  1. was breaking down
  2. were breaking down
  3. was breaking down
  4. were breaking down
  5. were breaking down
  6. were breaking down
future
  1. shall break down
  2. will break down
  3. will break down
  4. shall break down
  5. will break down
  6. will break down
continuous present
  1. am breaking down
  2. are breaking down
  3. is breaking down
  4. are breaking down
  5. are breaking down
  6. are breaking down
subjunctive
  1. be broke down
  2. be broke down
  3. be broke down
  4. be broke down
  5. be broke down
  6. be broke down
diverse
  1. break down!
  2. let's break down!
  5. broke down
  6. breaking down
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

break down bijvoeglijk naamwoord

  1. break down (go wrong; get lost)
    ongerede

Vertaal Matrix voor break down:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bezwijken collapse; succubing
beëindigen removal
breken breaking; breaks
forceren force; pressing on
ontbinden dissolving; separating
opheffen lifting; removal; revoking; withdrawal
verbreken intermission; interruption
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afbreken adjourn; break down; break up; demolish; destroy; drag down; get down; pull down; sever; take down; tear down; tear loose; wreck abandon; abort; destruct; devastate; eliminate; exhaust; hamper; hinder; impede; lay waste; liquidate; obstruct; ruin; stonewall; wear out; work to death; wreck
afknappen break down; break off
begeven break down; give way; go to pieces
bezwijken break down; go to the dogs; have a breakdown be killed; be killed in action; collapse; decline; depart this earth; depart this life; die; fall; pass away; perish; succumb
beëindigen adjourn; break down; sever accomplish; bring to a close; bring to a conclusion; bring to an end; complete; conclude; end; finish; finish off; get done; get ready; terminate
breken break down; break up; demolish; destroy; drag down; get down; pull down; take down; tear down; tear loose; wreck become defective; break; break into pieces; break to pieces; die; fracture; intentionally destroy; perish; refract; smash; smash into pieces
er vanaf breken break down; break off
flippen break down; give way; go to pieces
forceren adjourn; break down; sever coerce; compel; enforce; force; oblige; overburden; overload
in elkaar klappen break down
in elkaar storten break down; go to the dogs; have a breakdown break up; collapse; crumble; disintegrate; fall apart; fall to bits; fall to pieces
inklappen break down fold in; fold up
neerhalen break down; break up; demolish; destroy; drag down; get down; pull down; take down; tear down; tear loose; wreck bring down; drag down; get down; pull down; put to the sword; sharply critize; take down
omverhalen break down; break up; demolish; destroy; drag down; get down; pull down; take down; tear down; tear loose; wreck
ondergaan break down; go to the dogs; have a breakdown be killed; fall; go down; go to pieces; go to the dogs; go to wrack and ruin; go under; perish; set; sink; submerge; succumb; suffer; undergo
ontbinden adjourn; break down; sever be lost; be wrecked; crash; decay; degenerate; deteriorate; dissolve; fall into decline; meet an accident; melt away; perish; rot
opheffen adjourn; break down; sever abolish; annul; break up; cancel; disband; dissolve; heave; lift; lift up; melt away; neutralise; neutralize; nullify; raise; shut down; undo; unhitch; unpick
slopen break down; break up; demolish; destroy; drag down; get down; pull down; take down; tear down; tear loose; wreck destruct; devastate; eliminate; exhaust; fatigue; lay waste; liquidate; ruin; sap; tire out; wear out; work to death; wreck
stukmaken adjourn; break down; sever botch up; mess up; muck up; spoil
te gronde gaan break down; go to the dogs; have a breakdown be killed; fall; go to pieces; go to the dogs; go to wrack and ruin; perish
uit elkaar halen break down; break up; demolish; destroy; drag down; get down; pull down; take down; tear down; tear loose; wreck clear away; clear up; cleave; crack; disentangle; dismantle; divide; divorce; part; remove; separate; sever; solve; split; strip down; take apart a machine; unbutton; unharness; unravel; unriddle; unrig; untie
verbreken adjourn; break down; sever
verbrijzelen adjourn; break down; sever break; crush; dash; knock to pieces; pulverise; pulverize; rub fine; shatter; smash; smash to pieces; smash up
- analyse; analyze; break; break up; collapse; conk out; crumble; crumple; crush; decompose; die; dissect; fail; give out; give way; go; go bad; lose it; snap; take apart; tumble
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ongerede break down; get lost; go wrong

Synoniemen voor "break down":


Antoniemen van "break down":

  • synthesize

Verwante definities voor "break down":

  1. collapse due to fatigue, an illness, or a sudden attack1
  2. separate (substances) into constituent elements or parts1
  3. stop operating or functioning1
  4. make a mathematical, chemical, or grammatical analysis of; break down into components or essential features1
  5. make ineffective1
    • Martin Luther King tried to break down racial discrimination1
  6. cause to fall or collapse1
  7. lose control of one's emotions1
  8. fall apart1

Wiktionary: break down

break down
verb
  1. to decay
  2. to fail
Cross Translation:
FromToVia
• break down → afbreken; slopen; neerhalen; vernielen; vernietigen; verwoesten ↔ démolir — abattre pièce à pièce (se dit surtout en parlant des bâtiments, des constructions).
• break down → falen; kapot gaan; stranden ↔ tomber en panne — Arriver dans une situation où un outil ou un véhicule ne fonctionne plus par manque de carburant où à cause de batteries vides, ou encore doit être réparé.

Verwante vertalingen van break down







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0421 seconde
Page rendered in 1.0 seconds