Home ->Woordenboeken ->Engels/Nederlands ->Vertaal borders

Vertaal borders van Engels naar Nederlands

Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. borders:
  2. border:
  3. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor borders (Engels) in het Nederlands

borders:

borders [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the borders (edges)
    de kanten; de randen; de richels
    • kanten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • randen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • richels [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
  2. the borders (hems; brims)
    de zomen
    • zomen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Vertaal Matrix voor borders:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kanten borders; edges margins
randen borders; edges
richels borders; edges
zomen borders; brims; hems
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
zomen border; edge; fringe; hem; seam
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kanten lace; of lace

Verwante woorden van "borders":


border:

to border werkwoord (borders, bordered, bordering)

  1. to border (border on; be adjacent to; verge on)
    grenzen; grenzen aan
    • grenzen werkwoord (grens, grenst, grensde, grensden, gegrensd)
    • grenzen aan werkwoord (grens aan, grenst aan, grensde aan, grensden aan, gegrensd aan)
  2. to border (edge)
    afzetten; omranden
    • afzetten werkwoord (zet af, zette af, zetten af, afgezet)
    • omranden werkwoord (omrand, omrandt, omrandde, omrandden, omrand)
  3. to border (trim; edge)
    omboorden
    • omboorden werkwoord (omboord, omboordt, omboordde, omboordden, omboord)
  4. to border (hem; seam; edge; fringe)
    zomen
    • zomen werkwoord (zoom, zoomt, zoomde, zoomden, gezoomd)

Conjugations for border:

present
  1. border
  2. border
  3. borders
  4. border
  5. border
  6. border
simple past
  1. bordered
  2. bordered
  3. bordered
  4. bordered
  5. bordered
  6. bordered
present perfect
  1. have bordered
  2. have bordered
  3. has bordered
  4. have bordered
  5. have bordered
  6. have bordered
past continuous
  1. was bordering
  2. were bordering
  3. was bordering
  4. were bordering
  5. were bordering
  6. were bordering
future
  1. shall border
  2. will border
  3. will border
  4. shall border
  5. will border
  6. will border
continuous present
  1. am bordering
  2. are bordering
  3. is bordering
  4. are bordering
  5. are bordering
  6. are bordering
subjunctive
  1. be bordered
  2. be bordered
  3. be bordered
  4. be bordered
  5. be bordered
  6. be bordered
diverse
  1. border!
  2. let's border!
  5. bordered
  6. bordering
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

border [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the border (frontier)
    de grens; de landgrens; de rijksgrens
  2. the border (frontier)
    de grensovergang
  3. the border (frontier)
    de landgrens; grens van een land; de landsgrens
  4. the border (frontier)
    grensscheiding
  5. the border (trim; fringe; trimming)
    de omzoming; oplegsel; het passement; de galon; het boordsel
    • omzoming [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • oplegsel [znw.] zelfstandig naamwoord
    • passement [het ~] zelfstandig naamwoord
    • galon [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • boordsel [het ~] zelfstandig naamwoord
  6. the border (lace; fringe; rim; )
    de tres; de galon; de omzoming
    • tres [de ~] zelfstandig naamwoord
    • galon [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • omzoming [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  7. the border
    – The visible line around the edge of an object. For example, the four lines of a rectangle that comprise its border. 1
    de rand
    • rand [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor border:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afzetten amputating; amputation; removing; taking
boordsel border; fringe; trim; trimming
galon border; braid; fringe; lace; ribbon; rim; tress; trim; trimming
grens border; frontier bound; boundary; boundary line; extreme; frontier; last-ditch; limit; limiting factor; limiting value; line of demarcation; restriction; utmost
grens van een land border; frontier
grensovergang border; frontier
grensscheiding border; frontier
grenzen limits
landgrens border; frontier
landsgrens border; frontier
omzoming border; braid; fringe; lace; ribbon; rim; tress; trim; trimming
oplegsel border; fringe; trim; trimming
passement border; fringe; trim; trimming edging; passementerie; trimming
rand border cornice; edge; frame; frame work; framing; molding; moulding; mounting; panel; ridge; rim; seam; side
rijksgrens border; frontier
tres border; braid; fringe; lace; ribbon; rim; tress; trimming
zomen borders; brims; hems
- borderline; boundary line; delimitation; edge; margin; mete; molding; moulding; perimeter
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afzetten border; edge amputate; be deceived; be duped; bring to a halt; bring to a standstill; cheat; clearly define; deceive; define; demarcate; diddle; disconnect; dodge; drop; drop off somewhere; extinguish; fence; fence in; fence off; fool; halt; hoodwink; lie; make out; map out; mark out; matter; outline; put down; put out; put someone off; set out; stop; swindle; switch off; trace out; trick; turn off; woodwink
grenzen be adjacent to; border; border on; verge on
grenzen aan be adjacent to; border; border on; verge on
omboorden border; edge; trim
omranden border; edge
zomen border; edge; fringe; hem; seam
- abut; adjoin; bound; butt; butt against; butt on; edge; environ; frame; frame in; march; ring; skirt; surround
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- edge; edging; fringe; marin; ouskirts

Verwante woorden van "border":


Synoniemen voor "border":


Verwante definities voor "border":

  1. a strip forming the outer edge of something2
    • the rug had a wide blue border2
  2. a decorative recessed or relieved surface on an edge2
  3. a line that indicates a boundary2
  4. the boundary of a surface2
  5. the boundary line or the area immediately inside the boundary2
  6. lie adjacent to another or share a boundary2
  7. extend on all sides of simultaneously; encircle2
  8. enclose in or as if in a frame2
  9. provide with a border or edge2
  10. form the boundary of; be contiguous to2
  11. The visible line around the edge of an object. For example, the four lines of a rectangle that comprise its border.1

Wiktionary: border

border
verb
  1. (transitive) to put a border on something
  2. (transitive) to lie on, or adjacent to a border
noun
  1. the line or frontier area separating regions
  2. a strip of ground in which ornamental plants are grown
  3. the outer edge of something
border
noun
  1. een al dan niet denkbeeldige scheidingslijn
  2. de raaklijn tussen twee landen
  3. de bovenkant van een bak of vat
verb
  1. (inergatief) ~ aan als aansluitende buur hebben
Cross Translation:
FromToVia
• border → bies ↔ Bordüre — dekorativer umlaufender Zierstreifen auf Wänden, Textilien, Gefäßen u.a.
• border → grens ↔ Grenze — ein Rand eines Raumes und damit ein Trennwert, eine Trennlinie oder Trennfläche
• border → grens; uithoek ↔ confins — limite d’un pays, d’un territoire.
• border → grens; perk; landsgrens ↔ frontière — Les limites d’un état ou d’une contrée en tant qu’elles le séparer d’un autre état, d’une autre contrée.
• border → grens; perk ↔ limite — restriction ; point réel fini au-delà duquel on ne doit pas aller.
• border → boord; revers ↔ rebord — bord élever et ordinairement ajouter, rapporter.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0394 seconde
Page rendered in 1.0 seconds