Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- boasting:
- boast:
-
Wiktionary:
- boast → opscheppen
- boast → bogen, beroemen
- boast → renommeren
Engels
Uitgebreide vertaling voor boasting (Engels) in het Nederlands
boasting:
-
the boasting (bragging; tub-thumping)
-
the boasting (bravura; bluffing)
-
the boasting (bragging; bravado; brag; boast; swank; bold; tall talk)
de grootspraak; de branie; de opschepperij; de dikdoenerij; de snoeverij; het gebluf; het gebral; het gepoch
-
boasting (boastful; grandiloquent; bragging)
opschepperig; pocherig; brallerig; snoevend; grootsprakerig-
opschepperig bijvoeglijk naamwoord
-
pocherig bijvoeglijk naamwoord
-
brallerig bijvoeglijk naamwoord
-
snoevend bijvoeglijk naamwoord
-
grootsprakerig bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor boasting:
Verwante woorden van "boasting":
Synoniemen voor "boasting":
Verwante definities voor "boasting":
boasting vorm van boast:
Conjugations for boast:
present
- boast
- boast
- boasts
- boast
- boast
- boast
simple past
- boasted
- boasted
- boasted
- boasted
- boasted
- boasted
present perfect
- have boasted
- have boasted
- has boasted
- have boasted
- have boasted
- have boasted
past continuous
- was boasting
- were boasting
- was boasting
- were boasting
- were boasting
- were boasting
future
- shall boast
- will boast
- will boast
- shall boast
- will boast
- will boast
continuous present
- am boasting
- are boasting
- is boasting
- are boasting
- are boasting
- are boasting
subjunctive
- be boasted
- be boasted
- be boasted
- be boasted
- be boasted
- be boasted
diverse
- boast!
- let's boast!
- boasted
- boasting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
the boast (bragging; bravado; brag; boasting; swank; bold; tall talk)
de grootspraak; de branie; de opschepperij; de dikdoenerij; de snoeverij; het gebluf; het gebral; het gepoch
Vertaal Matrix voor boast:
Verwante woorden van "boast":
Synoniemen voor "boast":
Verwante definities voor "boast":
Wiktionary: boast
boast
Cross Translation:
noun
boast
-
brag
- boast → opscheppen
-
to brag; to talk loudly in praise of oneself
- boast → bogen
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• boast | → renommeren | ↔ renommieren — (intransitiv) mit Reichtum, Wissen, Fähigkeiten oder vollbrachten Taten prahlen, um seine eigene Bedeutung hervorkehren |