Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- blaming:
-
blame:
- beschuldigen; verwijten; aanrekenen; voorhouden; blameren; voor de voeten gooien; berispen; aanwrijven; laken; nadragen; gispen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; iemand iets aanrekenen; aanmerken; waarschuwen; manen; vermanen; terechtwijzen; wijten
- verwijt; kwalijk nemen; blaam; reprimande; standje; berisping; terechtwijzing; lering; gisping
-
Wiktionary:
- blame → beschuldigen, verwijten, wijten, aanwrijven
- blame → schuld
- blame → aanklacht, beschuldiging, telastlegging, tenlastelegging, aangifte, accusatie, manen, aanmanen, aansporen, berispen, een standje geven, uitkafferen, beknorren, terechtwijzen, verwijten, brullen, bulderen, daveren, loeien, dreigen, bedreigen, zucht, beklag, klacht
Engels
Uitgebreide vertaling voor blaming (Engels) in het Nederlands
blaming:
-
the blaming
Vertaal Matrix voor blaming:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
verwijten | blaming | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
verwijten | accuse; blame; discredit; hold against; rebuke; reprimand; reproach |
Verwante woorden van "blaming":
blame:
-
to blame (discredit; accuse; reproach; reprimand; hold against; rebuke)
beschuldigen; verwijten; aanrekenen; voorhouden; blameren; voor de voeten gooien; berispen; aanwrijven; laken; nadragen; gispen-
voor de voeten gooien werkwoord
-
aanwrijven werkwoord
-
to blame (bear a grudge; reprimand; discredit; reproach; harbour a grudge; rebuke; rancour; blame someone of; bear malice; rancor)
beschuldigen; iemand iets verwijten; blameren; kwalijk nemen; nadragen; voor de voeten gooien; iemand iets aanrekenen; laken; aanwrijven-
iemand iets verwijten werkwoord
-
kwalijk nemen werkwoord
-
voor de voeten gooien werkwoord
-
iemand iets aanrekenen werkwoord
-
aanwrijven werkwoord
-
to blame (reprimand; rebuke)
-
to blame (reproach; hold it against s.o.; reprimand; rebuke; remove; resent)
aanrekenen; kwalijk nemen; iemand iets verwijten; aanwrijven-
kwalijk nemen werkwoord
-
iemand iets verwijten werkwoord
-
aanwrijven werkwoord
-
to blame (admonish; warn; reprimand; denounce; reprove; decry; castigate; rebuke; exhort; scarify)
-
to blame
Conjugations for blame:
present
- blame
- blame
- blames
- blame
- blame
- blame
simple past
- blamed
- blamed
- blamed
- blamed
- blamed
- blamed
present perfect
- have blamed
- have blamed
- has blamed
- have blamed
- have blamed
- have blamed
past continuous
- was blaming
- were blaming
- was blaming
- were blaming
- were blaming
- were blaming
future
- shall blame
- will blame
- will blame
- shall blame
- will blame
- will blame
continuous present
- am blaming
- are blaming
- is blaming
- are blaming
- are blaming
- are blaming
subjunctive
- be blamed
- be blamed
- be blamed
- be blamed
- be blamed
- be blamed
diverse
- blame!
- let's blame!
- blamed
- blaming
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor blame:
Verwante woorden van "blame":
Synoniemen voor "blame":
Antoniemen van "blame":
Verwante definities voor "blame":
Wiktionary: blame
blame
Cross Translation:
verb
blame
-
place blame upon
- blame → beschuldigen; verwijten; wijten
-
state of having caused a bad event
- blame → schuld
verb
-
ten laste leggen
-
toeschrijven aan
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• blame | → aanklacht; beschuldiging; telastlegging; tenlastelegging; aangifte; accusatie | ↔ accusation — action en justice par laquelle on accuser quelqu’un. |
• blame | → manen; aanmanen; aansporen; berispen; een standje geven; uitkafferen; beknorren; terechtwijzen; verwijten; brullen; bulderen; daveren; loeien; dreigen; bedreigen | ↔ gronder — Faire entendre un bruit sourd, parler des animaux, du tonnerre ou du vent. |
• blame | → zucht; beklag; aanklacht; klacht; beschuldiging; telastlegging; tenlastelegging; aangifte; accusatie | ↔ plainte — Traductions à trier suivant le sens |
• blame | → beknorren; berispen; terechtwijzen; verwijten | ↔ reprocher — imputer la faute à quelqu’un, en l’blâmer, en lui faire des remontrances. |
• blame | → manen; aanmanen; aansporen; beknorren; berispen; terechtwijzen; verwijten | ↔ réprimander — reprendre quelqu’un avec autorité, lui reprocher sa faute. |