Engels

Uitgebreide vertaling voor authorized (Engels) in het Nederlands

authorized:

authorized bijvoeglijk naamwoord, Amerikaans

  1. authorized (competent; skilled; authorised)
    bevoegd
  2. authorized (granted the right; authorised)
    geautoriseerd
  3. authorized (entitled; authorised)
    gerechtigd; gewettigd
  4. authorized (authoritative; in authority; authorised)
    gezaghebbend; met gezag bekleed

Vertaal Matrix voor authorized:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bevoegd authorised; authorized; competent; skilled
gerechtigd authorised; authorized; entitled
gewettigd authorised; authorized; entitled justified; lawful; legal; legitimate; on legitimate grounds; rightful; valid in law; warranted
gezaghebbend authorised; authoritative; authorized; in authority leading
- authorised; authoritative
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- authorised; empowered; entitled
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
geautoriseerd authorised; authorized; granted the right
met gezag bekleed authorised; authoritative; authorized; in authority

Verwante woorden van "authorized":


Synoniemen voor "authorized":


Antoniemen van "authorized":


Verwante definities voor "authorized":

  1. endowed with authority1
  2. sanctioned by established authority1
    • the authorized biography1

Wiktionary: authorized

authorized
adjective
  1. officieel gerechtigd zijn iets te doen

authorized vorm van authorize:

to authorize werkwoord, Amerikaans (authorizes, authorized, authorizing)

  1. to authorize (give one's fiat to; validate; confirm; )
    goedkeuren; goedvinden; toestemming verlenen; autoriseren; fiatteren
    • goedkeuren werkwoord (keur goed, keurt goed, keurde goed, keurden goed, goedgekeurd)
    • goedvinden werkwoord (vind goed, vindt goed, vond goed, vonden goed, goedgevonden)
    • autoriseren werkwoord (autoriseer, autoriseert, autoriseerde, autoriseerden, geautoriseerd)
    • fiatteren werkwoord (fiatteer, fiatteert, fiatteerde, fiatteerden, gefiatteerd)
  2. to authorize (allow; concede; grant; )
    toestaan; laten; permitteren; toelaten; duren; toestemmen; goedkeuren; gunnen; inwilligen; vergunnen; dulden; goedvinden
    • toestaan werkwoord (sta toe, staat toe, stond toer, stonden toe, toegestaan)
    • laten werkwoord (laat, liet, lieten, gelaten)
    • permitteren werkwoord (permitteer, permitteert, permitteerde, permitteerden, gepermitteerd)
    • toelaten werkwoord (laat toe, liet toe, lieten toe, toegelaten)
    • duren werkwoord (duurt, duurde, geduurd)
    • toestemmen werkwoord (stem toe, stemt toe, stemde toe, stemden toe, toegestemd)
    • goedkeuren werkwoord (keur goed, keurt goed, keurde goed, keurden goed, goedgekeurd)
    • gunnen werkwoord (gun, gunt, gunde, gunden, gegund)
    • inwilligen werkwoord (willig in, willigt in, willigde in, willigden in, ingewilligd)
    • vergunnen werkwoord (vergun, vergunt, vergunde, vergunden, vergund)
    • dulden werkwoord (duld, duldt, duldde, duldden, geduld)
    • goedvinden werkwoord (vind goed, vindt goed, vond goed, vonden goed, goedgevonden)
  3. to authorize (authorise)
    machtigen
    • machtigen werkwoord (machtig, machtigt, machtigde, machtigden, gemachtigd)
  4. to authorize (authorise)
    volmachtigen; volmacht geven
  5. to authorize (authorise)
    toestaan; autoriseren; goedkeuren; permitteren; fiatteren; goedvinden
    • toestaan werkwoord (sta toe, staat toe, stond toer, stonden toe, toegestaan)
    • autoriseren werkwoord (autoriseer, autoriseert, autoriseerde, autoriseerden, geautoriseerd)
    • goedkeuren werkwoord (keur goed, keurt goed, keurde goed, keurden goed, goedgekeurd)
    • permitteren werkwoord (permitteer, permitteert, permitteerde, permitteerden, gepermitteerd)
    • fiatteren werkwoord (fiatteer, fiatteert, fiatteerde, fiatteerden, gefiatteerd)
    • goedvinden werkwoord (vind goed, vindt goed, vond goed, vonden goed, goedgevonden)
  6. to authorize (permit; grant; authorise)
    vergunnen; verlenen; toekennen
    • vergunnen werkwoord (vergun, vergunt, vergunde, vergunden, vergund)
    • verlenen werkwoord (verleen, verleent, verleende, verleenden, verleend)
    • toekennen werkwoord (ken toe, kent toe, kende toe, kenden toe, toegekend)
  7. to authorize (allow; permit; authorise; tolerate)
    vergunnen; autoriseren
    • vergunnen werkwoord (vergun, vergunt, vergunde, vergunden, vergund)
    • autoriseren werkwoord (autoriseer, autoriseert, autoriseerde, autoriseerden, geautoriseerd)
  8. to authorize
    – To grant a person, computer process, or device access to certain information, services or functionality. 2

Conjugations for authorize:

present
  1. authorize
  2. authorize
  3. authorizes
  4. authorize
  5. authorize
  6. authorize
simple past
  1. authorized
  2. authorized
  3. authorized
  4. authorized
  5. authorized
  6. authorized
present perfect
  1. have authorized
  2. have authorized
  3. has authorized
  4. have authorized
  5. have authorized
  6. have authorized
past continuous
  1. was authorizing
  2. were authorizing
  3. was authorizing
  4. were authorizing
  5. were authorizing
  6. were authorizing
future
  1. shall authorize
  2. will authorize
  3. will authorize
  4. shall authorize
  5. will authorize
  6. will authorize
continuous present
  1. am authorizing
  2. are authorizing
  3. is authorizing
  4. are authorizing
  5. are authorizing
  6. are authorizing
subjunctive
  1. be authorized
  2. be authorized
  3. be authorized
  4. be authorized
  5. be authorized
  6. be authorized
diverse
  1. authorize!
  2. let's authorize!
  3. authorized
  4. authorizing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor authorize:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
goedvinden acceptance; access; admission; admittance; allowance; granting; permission
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
autoriseren admit; allow; authorise; authorize; confirm; give one's fiat to; permit; sanction; tolerate; validate
dulden admit; allow; authorise; authorize; concede; give one's fiat to; grant; permit; submit to; tolerate bear; endure; persist; stand; tolerate
duren admit; allow; authorise; authorize; concede; give one's fiat to; grant; permit; submit to; tolerate endure; last
fiatteren admit; allow; authorise; authorize; confirm; give one's fiat to; permit; sanction; validate
goedkeuren admit; allow; authorise; authorize; concede; confirm; give one's fiat to; grant; permit; sanction; submit to; tolerate; validate accept; acknowledge; approve; bear out; confirm; ratify; seal; support; uphold; validate
goedvinden admit; allow; authorise; authorize; concede; confirm; give one's fiat to; grant; permit; sanction; submit to; tolerate; validate
gunnen admit; allow; authorise; authorize; concede; give one's fiat to; grant; permit; submit to; tolerate allocate; allot; allow; assign; bestow on; confer; give
inwilligen admit; allow; authorise; authorize; concede; give one's fiat to; grant; permit; submit to; tolerate allow; award; comply with; grant
laten admit; allow; authorise; authorize; concede; give one's fiat to; grant; permit; submit to; tolerate allow
machtigen authorise; authorize
permitteren admit; allow; authorise; authorize; concede; give one's fiat to; grant; permit; submit to; tolerate allow; permit
toekennen authorise; authorize; grant; permit allocate; allot; assign; bestow on; confer; give
toelaten admit; allow; authorise; authorize; concede; give one's fiat to; grant; permit; submit to; tolerate admit; allow; let in
toestaan admit; allow; authorise; authorize; concede; give one's fiat to; grant; permit; submit to; tolerate accept; agree; allow; award; comply with; grant; permit
toestemmen admit; allow; authorise; authorize; concede; give one's fiat to; grant; permit; submit to; tolerate accept; agree; allow; permit
toestemming verlenen admit; allow; authorise; authorize; confirm; give one's fiat to; permit; sanction; validate
vergunnen admit; allow; authorise; authorize; concede; give one's fiat to; grant; permit; submit to; tolerate allow; award; comply with; grant
verlenen authorise; authorize; grant; permit deliver; dispense; give; hand over to; provide
volmacht geven authorise; authorize
volmachtigen authorise; authorize
- authorise; clear; empower; pass
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
goedkeuren authorize

Verwante woorden van "authorize":


Synoniemen voor "authorize":


Verwante definities voor "authorize":

  1. grant authorization or clearance for1
    • The rock star never authorized this slanderous biography1
  2. give or delegate power or authority to1
    • She authorized her assistant to sign the papers1
  3. To grant a person, computer process, or device access to certain information, services or functionality.2

Wiktionary: authorize

authorize
verb
  1. -

Cross Translation:
FromToVia
authorize toelaten; autoriseren; machtigen; volmachtigen autorisieren — jemanden berechtigen, bevollmächtigen
authorize beamen; billijken; goedkeuren; toestemmen approuvertenir pour acceptable.
authorize autoriseren; machtigen; volmachtigen autoriser — (vieilli) revêtir d’une autorité.
authorize laden; belasten met; opdracht geven; opdragen chargergarnir d’une charge.

Verwante vertalingen van authorized