Engels

Uitgebreide vertaling voor ascends (Engels) in het Nederlands

ascend:

to ascend werkwoord (ascends, ascended, ascending)

  1. to ascend (climb; go up)
    opgaan
    • opgaan werkwoord (ga op, gaat op, ging op, gingen op, opgegaan)
  2. to ascend (climb up)
    stijgen; klimmen; omhoogklimmen; omhoog gaan; omhoogstijgen
    • stijgen werkwoord (stijg, stijgt, steeg, stegen, gestegen)
    • klimmen werkwoord (klim, klimt, klom, klommen, geklommen)
    • omhoogklimmen werkwoord (klim omhoog, klimt omhoog, klom omhoog, klommen omhoog, omhooggeklommen)
    • omhoog gaan werkwoord
    • omhoogstijgen werkwoord (stijg omhoog, stijgt omhoog, steeg omhoog, stegen omhoog, omhooggestegen)
  3. to ascend (rise; take off; go up)
    opstijgen; in de lucht omhoogstijgen; stijgen; de hoogte ingaan
    • opstijgen werkwoord (stijg op, stijgt op, steeg op, stegen op, opgestegen)
    • stijgen werkwoord (stijg, stijgt, steeg, stegen, gestegen)
    • de hoogte ingaan werkwoord (ga de hoogte in, gaat de hoogte in, ging de hoogte in, gingen de hoogte in, de hoogte ingegeaan)
  4. to ascend (take off; rise; rise to the surface; )
    opstijgen; omhoogkomen; opvliegen
    • opstijgen werkwoord (stijg op, stijgt op, steeg op, stegen op, opgestegen)
    • omhoogkomen werkwoord (kom omhoog, komt omhoog, kwam omhoog, kwamen omhoog, omhooggekomen)
    • opvliegen werkwoord (vlieg op, vliegt op, vloog op, vlogen op, opgevlogen)
  5. to ascend (mount; climb; climb up)
    beklimmen
    • beklimmen werkwoord (beklim, beklimt, beklom, beklommen, beklommen)
  6. to ascend (climb up; climb)
    klimmen; opklauteren; opklimmen
    • klimmen werkwoord (klim, klimt, klom, klommen, geklommen)
    • opklauteren werkwoord (klauter op, klautert op, klauterde op, klauterden op, opgeklauterd)
    • opklimmen werkwoord (klim op, klimt op, klom op, klommen op, opgeklommen)
  7. to ascend (to get promoted; rise; climb; advance)
    hogerop komen; bevorderd worden; zich opwerken
    • hogerop komen werkwoord (kom hogerop, komt hogerop, kwam hogerop, kwamen hogerop, hogerop gekomen)
    • bevorderd worden werkwoord (word bevorderd, wordt bevorderd, werd bevorderd, werden bevorderd, bevorderd geworden)
    • zich opwerken werkwoord
  8. to ascend (climb up; mount)
    klimmen; omhoogklimmen
    • klimmen werkwoord (klim, klimt, klom, klommen, geklommen)
    • omhoogklimmen werkwoord (klim omhoog, klimt omhoog, klom omhoog, klommen omhoog, omhooggeklommen)

Conjugations for ascend:

present
  1. ascend
  2. ascend
  3. ascends
  4. ascend
  5. ascend
  6. ascend
simple past
  1. ascended
  2. ascended
  3. ascended
  4. ascended
  5. ascended
  6. ascended
present perfect
  1. have ascended
  2. have ascended
  3. has ascended
  4. have ascended
  5. have ascended
  6. have ascended
past continuous
  1. was ascending
  2. were ascending
  3. was ascending
  4. were ascending
  5. were ascending
  6. were ascending
future
  1. shall ascend
  2. will ascend
  3. will ascend
  4. shall ascend
  5. will ascend
  6. will ascend
continuous present
  1. am ascending
  2. are ascending
  3. is ascending
  4. are ascending
  5. are ascending
  6. are ascending
subjunctive
  1. be ascended
  2. be ascended
  3. be ascended
  4. be ascended
  5. be ascended
  6. be ascended
diverse
  1. ascend!
  2. let's ascend!
  3. ascended
  4. ascending
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor ascend:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klimmen ascent; going up; increase; rise; rising; uplift
omhoogkomen ascent; going up; increase; rise; rising; uplift
opklimmen ascent; climb; climbing
opstijgen ascent; going up; increase; rise; rising; uplift
opvliegen flare up; flying up
stijgen ascent; climb; climbing; going up; increase; rise; rising; uplift
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beklimmen ascend; climb; climb up; mount
bevorderd worden advance; ascend; climb; rise; to get promoted
de hoogte ingaan ascend; go up; rise; take off add to; arise; ascent; expand; extend; grow; increase; rise
hogerop komen advance; ascend; climb; rise; to get promoted
in de lucht omhoogstijgen ascend; go up; rise; take off
klimmen ascend; climb; climb up; mount
omhoog gaan ascend; climb up
omhoogklimmen ascend; climb up; mount
omhoogkomen ascend; be off; be on the upgrade; become higher; become larger; bristle; climb; flare up; fly up; get away; go up; go upward; grow; increase; mount; rise; rise to the surface; start; take off come up; rise; rise to the surface
omhoogstijgen ascend; climb up come up; grow; rise
opgaan ascend; climb; go up
opklauteren ascend; climb; climb up
opklimmen ascend; climb; climb up
opstijgen ascend; be off; be on the upgrade; become higher; become larger; bristle; climb; flare up; fly up; get away; go up; go upward; grow; increase; mount; rise; rise to the surface; start; take off fly away; fly off; fly out
opvliegen ascend; be off; be on the upgrade; become higher; become larger; bristle; climb; flare up; fly up; get away; go up; go upward; grow; increase; mount; rise; rise to the surface; start; take off fly up
stijgen ascend; climb up; go up; rise; take off add to; arise; ascent; come up; expand; extend; grow; increase; rise
zich opwerken advance; ascend; climb; rise; to get promoted
- climb up; come up; go up; move up; rise; uprise

Verwante woorden van "ascend":

  • reascend, ascending

Synoniemen voor "ascend":


Antoniemen van "ascend":


Verwante definities voor "ascend":

  1. travel up,1
    • We ascended the mountain1
    • The mountaineers slowly ascended the steep slope1
  2. move to a better position in life or to a better job1
  3. come up, of celestial bodies1
    • Jupiter ascends1
  4. slope upwards1
    • The path ascended to the top of the hill1
  5. go along towards (a river's) source1
    • The boat ascended the Delaware1
  6. appear to be moving upward, as by means of tendrils1
  7. become king or queen1
    • She ascended to the throne after the King's death1
  8. go back in order of genealogical succession1
    • Inheritance may not ascend linearly1

Wiktionary: ascend

ascend
verb
  1. to fly, to soar