Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- arranged:
- arrange:
-
Wiktionary:
- arrange → schikken, regelen, arrangeren, beredderen, beschikken, rangschikken
- arrange → systematiseren, overeenkomen, afspreken, aanrichten, arrangeren, ordenen, regelen, stemmen, beschikken over, disponeren, reglementeren, reguleren, vereffenen, inrichten, ruimen, opruimen, schikken, terechtbrengen, de weg wijzen, leiden, geleiden, rondleiden
Engels
Uitgebreide vertaling voor arranged (Engels) in het Nederlands
arranged:
-
arranged (organized; organised)
-
arranged (orderly)
ordelijk; gerangschikt; opgeruimd-
ordelijk bijvoeglijk naamwoord
-
gerangschikt bijvoeglijk naamwoord
-
opgeruimd bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor arranged:
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
georganiseerd | arranged; organised; organized | |
geregeld | arranged; organised; organized | at set times; frequent; frequently; normal; often; regular; regularly; systematically |
opgeruimd | arranged; orderly | amusing; animated; attentive; bright; buoyant; cheerful; clean; clear; colorful; colourful; dependable; eager; eagre; enchanted; enthusiastic; festive; funny; gay; happy; jolly; joyful; joyous; merry; mystified; neat; orderly; passionate; pleasant; reliable; safe; spell bound; sunny; tidy; trusted; trustworthy; under enchantment; vibrant |
ordelijk | arranged; orderly | clean; neat; tidy |
- | ordered; staged | |
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | planned; settled | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
gerangschikt | arranged; orderly |
Verwante woorden van "arranged":
Synoniemen voor "arranged":
Antoniemen van "arranged":
Verwante definities voor "arranged":
arrange:
-
to arrange
-
to arrange
-
to arrange (regulate; settle; order; fix)
-
to arrange (set up; install; instal)
-
to arrange (agree on)
-
to arrange (sort out; assort; shunt; sift; select; group)
-
to arrange (put in order; order; range)
-
to arrange (coordinate; organize; organise)
-
to arrange (orchestrate)
arrangeren; orkestreren; instrumenteren-
instrumenteren werkwoord (instrumenteer, instrumenteert, instrumenteerde, instrumenteerden, geïnstrumenteerd)
-
to arrange (home decorating; organize; organise)
huis inrichten-
huis inrichten werkwoord
-
Conjugations for arrange:
present
- arrange
- arrange
- arranges
- arrange
- arrange
- arrange
simple past
- arranged
- arranged
- arranged
- arranged
- arranged
- arranged
present perfect
- have arranged
- have arranged
- has arranged
- have arranged
- have arranged
- have arranged
past continuous
- was arranging
- were arranging
- was arranging
- were arranging
- were arranging
- were arranging
future
- shall arrange
- will arrange
- will arrange
- shall arrange
- will arrange
- will arrange
continuous present
- am arranging
- are arranging
- is arranging
- are arranging
- are arranging
- are arranging
subjunctive
- be arranged
- be arranged
- be arranged
- be arranged
- be arranged
- be arranged
diverse
- arrange!
- let's arrange!
- arranged
- arranging
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor arrange:
Verwante woorden van "arrange":
Synoniemen voor "arrange":
Antoniemen van "arrange":
Verwante definities voor "arrange":
Wiktionary: arrange
arrange
arrange
Cross Translation:
verb
-
(overgankelijk) in een bepaalde orde rangschikken, ordenen
-
in staat zijn zelfstandig dagelijkse dingen te doen
-
beslissen, regelen
-
een bepaalde volgorde in iets aanbrengen
-
zorgen dat het gebeurt
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• arrange | → systematiseren | ↔ systematisieren — (transitiv) ein System schaffen, anlegen; in ein System bringen |
• arrange | → overeenkomen; afspreken | ↔ vereinbaren — eine Abmachung treffen |
• arrange | → aanrichten; arrangeren; ordenen; regelen | ↔ arranger — arranger (transitive) (fr) |
• arrange | → stemmen; beschikken over; disponeren; aanrichten; arrangeren; ordenen; regelen | ↔ disposer — arranger, mettre dans l’ordre le plus convenable. |
• arrange | → stemmen; regelen; reglementeren; reguleren; vereffenen; inrichten; ruimen; opruimen; schikken; terechtbrengen; de weg wijzen; leiden; geleiden; rondleiden | ↔ régler — tirer avec la règle des lignes droites sur du papier, du parchemin, du carton, etc. cf|papier réglé. |