Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- allocate:
-
Wiktionary:
- allocate → toewijzen
- allocate → toewijzen, voor het gerecht dagen, distribueren, rondbrengen, verdelen, ronddelen, rondgeven, uitdelen, uitreiken, quotiseren, luchten, spuien, uitluchten, ventileren, wannen
-
Gebruikers suggesties voor allocate:
- alloceren
Engels
Uitgebreide vertaling voor allocate (Engels) in het Nederlands
allocate:
Conjugations for allocate:
present
- allocate
- allocate
- allocates
- allocate
- allocate
- allocate
simple past
- allocated
- allocated
- allocated
- allocated
- allocated
- allocated
present perfect
- have allocated
- have allocated
- has allocated
- have allocated
- have allocated
- have allocated
past continuous
- was allocating
- were allocating
- was allocating
- were allocating
- were allocating
- were allocating
future
- shall allocate
- will allocate
- will allocate
- shall allocate
- will allocate
- will allocate
continuous present
- am allocating
- are allocating
- is allocating
- are allocating
- are allocating
- are allocating
subjunctive
- be allocated
- be allocated
- be allocated
- be allocated
- be allocated
- be allocated
diverse
- allocate!
- let's allocate!
- allocated
- allocating
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor allocate:
Verwante woorden van "allocate":
Synoniemen voor "allocate":
Verwante definities voor "allocate":
Wiktionary: allocate
allocate
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• allocate | → toewijzen; voor het gerecht dagen | ↔ adjuger — procédure|fr déclarer par autorité de justice qu’une personne devenir propriétaire d’un bien meuble ou immeuble mis à l’enchère. |
• allocate | → toewijzen; voor het gerecht dagen | ↔ assigner — déterminer, faire connaître. |
• allocate | → distribueren; rondbrengen; verdelen; ronddelen; rondgeven; uitdelen; uitreiken | ↔ distribuer — répartir une chose entre plusieurs personnes ou plusieurs endroits. |
• allocate | → quotiseren; distribueren; rondbrengen; verdelen | ↔ répartir — partager, distribuer, attribuer à chacun sa part. |
• allocate | → luchten; spuien; uitluchten; ventileren; wannen | ↔ ventiler — renouveler l’air au moyen d’un ventilateur. |