Home ->Woordenboeken ->Engels/Nederlands ->Vertaal aide

Vertaal aide van Engels naar Nederlands

Overzicht

Engels naar Nederlands: Meer gegevens...

aide:
- verpleger; hulp; ziekenoppasser; diaken; ziekenbroeder; broeder; oppasser
Wiktionary:
- aide → assistent, famulus, helper, hulp, adjunct

Engels

Uitgebreide vertaling voor aide (Engels) in het Nederlands

aide:

aide [the ~] zelfstandig naamwoord

the aide (male nurse; deacon; attendant; orderly)
de verpleger; de hulp; ziekenoppasser; de diaken; de ziekenbroeder; de broeder
- verpleger [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- hulp [de ~] zelfstandig naamwoord
- ziekenoppasser [znw.] zelfstandig naamwoord
- diaken [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- ziekenbroeder [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- broeder [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
the aide (attendant)
de oppasser
- oppasser [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor aide:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
broeder	aide; attendant; deacon; male nurse; orderly	brother; clergyman; friar; lay brother; minister; monk; pastor; priest
diaken	aide; attendant; deacon; male nurse; orderly
hulp	aide; attendant; deacon; male nurse; orderly	aid; assistance; assistant; bystander; charlady; charwoman; cleaning lady; cleaning woman; cleaning-person; clerk; footman; help; helper; helpfulness; home help; relief; second servant; social assistance; valet
oppasser	aide; attendant
verpleger	aide; attendant; deacon; male nurse; orderly
ziekenbroeder	aide; attendant; deacon; male nurse; orderly	male nurse
ziekenoppasser	aide; attendant; deacon; male nurse; orderly
-	adjutant; aide-de-camp; auxiliary
Over	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
-	aide-de-camp

Verwante woorden van "aide":

aides

Synoniemen voor "aide":

adjutant; aide-de-camp; military officer; officer
auxiliary; assistant; helper; help; supporter

Verwante definities voor "aide":

an officer who acts as military assistant to a more senior officer¹
someone who acts as assistant¹

Wiktionary: aide

Cross Translation:

From	To	Via
• aide	→ assistent; famulus; helper; hulp; adjunct	↔ adjoint — personne qui est adjoindre à une autre pour certaines fonctions.

¹WordNet 3.0 Copyright 2006 by Princeton University