Engels

Uitgebreide vertaling voor agrees (Engels) in het Nederlands

agrees vorm van agree:

agree bijvoeglijk naamwoord

  1. agree (correct; fine; right; good)
    akkoord; mee eens; in orde

to agree werkwoord (agrees, agreed, agreeing)

  1. to agree (come to an agreement)
    overeenkomen; afspreken; accorderen
    • overeenkomen werkwoord (kom overeen, komt overeen, kwam overeen, kwamen overeen, overeen gekomen)
    • afspreken werkwoord (spreek af, spreekt af, sprak af, spraken af, afgesproken)
    • accorderen werkwoord (accordeer, accordeert, accordeerde, accordeerden, geaccordeerd)
  2. to agree (concur)
    overeenkomen; overeenstemmen; eens worden
    • overeenkomen werkwoord (kom overeen, komt overeen, kwam overeen, kwamen overeen, overeen gekomen)
    • overeenstemmen werkwoord (stem overeen, stemt overeen, stemde overeen, stemden overeen, overeen gestemd)
    • eens worden werkwoord (word eens, wordt eens, werd eens, werden eens, eens geworden)
  3. to agree (allow; permit; accept)
    toestaan; toestemmen; goed vinden
    • toestaan werkwoord (sta toe, staat toe, stond toer, stonden toe, toegestaan)
    • toestemmen werkwoord (stem toe, stemt toe, stemde toe, stemden toe, toegestemd)
    • goed vinden werkwoord
  4. to agree (approve; back up)
    steunen; bijvallen; gelijk geven
    • steunen werkwoord (steun, steunt, steunde, steunden, gesteund)
    • bijvallen werkwoord (val bij, valt bij, viel bij, vielen bij, bijgevallen)
    • gelijk geven werkwoord (geef gelijk, geeft gelijk, gaf gelijk, gaven gelijk, gelijk gegeven)
  5. to agree (correspond to; match)
    overeenstemmen; congruent zijn; kloppen
    • overeenstemmen werkwoord (stem overeen, stemt overeen, stemde overeen, stemden overeen, overeen gestemd)
    • congruent zijn werkwoord (ben congruent, bent congruent, is congruent, was congruent, waren congruemt, congruent geweest)
    • kloppen werkwoord (klop, klopt, klopte, klopten, geklopt)
  6. to agree (nod; shake one's head)
    jaknikken; knikken
  7. to agree (back up; approve; support; shore)
    instemmen; rugsteunen; bijvallen; steunen
    • instemmen werkwoord (stem in, stemt in, stemde in, stemden in, ingestemd)
    • rugsteunen werkwoord
    • bijvallen werkwoord (val bij, valt bij, viel bij, vielen bij, bijgevallen)
    • steunen werkwoord (steun, steunt, steunde, steunden, gesteund)

Conjugations for agree:

present
  1. agree
  2. agree
  3. agrees
  4. agree
  5. agree
  6. agree
simple past
  1. agreed
  2. agreed
  3. agreed
  4. agreed
  5. agreed
  6. agreed
present perfect
  1. have agreed
  2. have agreed
  3. has agreed
  4. have agreed
  5. have agreed
  6. have agreed
past continuous
  1. was agreeing
  2. were agreeing
  3. was agreeing
  4. were agreeing
  5. were agreeing
  6. were agreeing
future
  1. shall agree
  2. will agree
  3. will agree
  4. shall agree
  5. will agree
  6. will agree
continuous present
  1. am agreeing
  2. are agreeing
  3. is agreeing
  4. are agreeing
  5. are agreeing
  6. are agreeing
subjunctive
  1. be agreed
  2. be agreed
  3. be agreed
  4. be agreed
  5. be agreed
  6. be agreed
diverse
  1. agree!
  2. let's agree!
  3. agreed
  4. agreeing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor agree:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accorderen agreeing; arranging
afspreken agreeing; arranging
akkoord acceptance; access; admission; admittance; agreement; alliance; allowance; approval; association; bond; chord; clearance; come to terms; concurrence; consent; granting; league; make a compromise; pact; permission; settlement; union
congruent zijn be congruent
instemmen approving; assenting
kloppen knocking; palpitations; throbbing
overeenstemmen agreeing; arranging
steunen moanings; shores; struts
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accorderen agree; come to an agreement
afspreken agree; come to an agreement agree on; arrange; assemble; forgather; get together; see each other; visit
bijvallen agree; approve; back up; shore; support
congruent zijn agree; correspond to; match
eens worden agree; concur
gelijk geven agree; approve; back up
goed vinden accept; agree; allow; permit
instemmen agree; approve; back up; shore; support agree to; agree with; allow; concede; give in; grant; permit; yield
jaknikken agree; nod; shake one's head
kloppen agree; correspond to; match be accurate; be correct; knock; palpitate; tap; tap at; throb; tremble
knikken agree; nod; shake one's head
overeenkomen agree; come to an agreement; concur conform to; correspond to; correspond with; fit; match
overeenstemmen agree; concur; correspond to; match be accurate; be correct; conform to; correspond with; form a harmonious entirety; harmonise; harmonize
rugsteunen agree; approve; back up; shore; support carry; carry along; shore; support
steunen agree; approve; back up; shore; support carry; carry along; groan; moan; prop; prop up; shore; support
toestaan accept; agree; allow; permit admit; allow; authorise; authorize; award; comply with; concede; give one's fiat to; grant; permit; submit to; tolerate
toestemmen accept; agree; allow; permit admit; allow; authorise; authorize; concede; give one's fiat to; grant; permit; submit to; tolerate
- accord; check; concord; concur; consort; correspond; fit; fit in; gibe; harmonise; harmonize; hold; jibe; match; tally
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
akkoord O.K.; allright; alright; done; it's a deal; you're on
- give one's consent
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
akkoord agree; correct; fine; good; right
in orde agree; correct; fine; good; right
mee eens agree; correct; fine; good; right

Verwante woorden van "agree":


Synoniemen voor "agree":


Antoniemen van "agree":


Verwante definities voor "agree":

  1. consent or assent to a condition, or agree to do something1
    • She agreed to all my conditions1
    • He agreed to leave her alone1
  2. be in accord; be in agreement1
    • We agreed on the terms of the settlement1
    • I can't agree with you!1
  3. achieve harmony of opinion, feeling, or purpose1
    • No two of my colleagues would agree on whom to elect chairman1
  4. be agreeable or suitable1
    • White wine doesn't agree with me1
  5. be compatible, similar or consistent; coincide in their characteristics1
    • The two stories don't agree in many details1
  6. go together1
  7. show grammatical agreement1
    • Subjects and verbs must always agree in English1

Wiktionary: agree

agree
verb
  1. het eens zijn

Cross Translation:
FromToVia
agree billijken; goedkeuren; toestemming geven billigen — (transitiv) etwas befürworten, begrüßen, gutheißen
agree overeenkomen; afspreken vereinbaren — eine Abmachung treffen
agree goedvinden; het eens zijn; toegeven; toestemmen; binnenlaten; toelaten; accepteren; aannemen; ontvangen admettrerecevoir par choix, faveur ou condescendance.
agree congruent zijn; elkaar dekken; rijmen; zich aanpassen concorder — Être en concordance.
agree overeenstemmen; overeenkomen; corresponderen; congruent zijn; elkaar dekken; rijmen; zich aanpassen correspondre — Être en rapport de symétrie et d’harmonie avec quelque chose.
agree congruent zijn; elkaar dekken; samenvallen coïncider — géométrie|fr S’ajuster l’un sur l’autre dans toutes les parties, parler de lignes, de surfaces.