Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- ageing:
- age:
-
Wiktionary:
- age → verouderen, oud worden, oud doen worden, doen verouderen, vergrijzen
- age → generatie, tijdperk, era, epoch, tijd, meerderjarigheid, volwassenheid, ouderdom, leeftijd
- age → jaar, levensduur, ouderdom, leeftijd, tijdperk, tijdsgewricht
Engels
Uitgebreide vertaling voor ageing (Engels) in het Nederlands
ageing:
-
ageing (obsolescent; aging)
verouderend-
verouderend bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor ageing:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | aging; ripening; senescence | |
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | aging; senescent | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
verouderend | ageing; aging; obsolescent |
Synoniemen voor "ageing":
Verwante definities voor "ageing":
ageing vorm van age:
Conjugations for age:
present
- age
- age
- ages
- age
- age
- age
simple past
- aged
- aged
- aged
- aged
- aged
- aged
present perfect
- have aged
- have aged
- has aged
- have aged
- have aged
- have aged
past continuous
- was ageing
- were ageing
- was ageing
- were ageing
- were ageing
- were ageing
future
- shall age
- will age
- will age
- shall age
- will age
- will age
continuous present
- am ageing
- are ageing
- is ageing
- are ageing
- are ageing
- are ageing
subjunctive
- be aged
- be aged
- be aged
- be aged
- be aged
- be aged
diverse
- age!
- let's age!
- aged
- ageing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor age:
Verwante woorden van "age":
Synoniemen voor "age":
Antoniemen van "age":
Verwante definities voor "age":
Wiktionary: age
age
Cross Translation:
verb
age
-
intransitive: become old
- age → verouderen; oud worden
-
transitive: cause to grow old
- age → oud doen worden; doen verouderen
-
generation (see also generation)
- age → generatie
-
great period in the history of the Earth
-
particular period of time in history
-
time of life when one attains full person rights
- age → meerderjarigheid; volwassenheid
-
latter part of life
- age → ouderdom
-
part of the duration of a being or thing between its beginning and any given time
-
whole duration of a being
noun
-
de tijd dat iemand leeft of geleefd heeft, het totaal aantal levensjaren
-
een begrensde en als eenheid beschouwde tijd
-
ouder worden
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• age | → jaar | ↔ Jahr — erreichtes Lebensalter, Lebensjahr, durch Zusätze punktuell qualifiziertes Jahr |
• age | → levensduur | ↔ Lebensdauer — die Dauer des Lebens, von der Geburt bis zum Tod |
• age | → ouderdom | ↔ vieillesse — âge avancé. |
• age | → leeftijd; ouderdom | ↔ âge — Période écoulée depuis la naissance |
• age | → tijdperk; tijdsgewricht | ↔ époque — moment de l’histoire qui ordinairement marquer par quelque événement considérable. |