Home ->Woordenboeken ->Engels/Nederlands ->Vertaal accommodation

Vertaal accommodation van Engels naar Nederlands

Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. accommodation:
  2. accommodate:
  3. Wiktionary:
  4. Gebruikers suggesties voor accommodation:
    • accomodatie

Engels

Uitgebreide vertaling voor accommodation (Engels) in het Nederlands

accommodation:

accommodation [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the accommodation (housing; shelter; lodging; quarters; lodgings)
    de accommodatie; de verblijfplaats; de huisvesting; het onderdak; de behuizing; het onderkomen; het kwartier; het tehuis
  2. the accommodation (lodging; facility)
    de accommodatie; het onderdak; de onderbrenging
  3. the accommodation (shelter; somewhere to sleep)
    de huisvesting; het onderdak; het onderkomen
  4. the accommodation (inn; guest house; hotel)
    het gasthuis; het logement; de herberg
    • gasthuis [het ~] zelfstandig naamwoord
    • logement [het ~] zelfstandig naamwoord
    • herberg [de ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor accommodation:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accommodatie accommodation; facility; housing; lodging; lodgings; quarters; shelter
behuizing accommodation; housing; lodging; lodgings; quarters; shelter case; casing; housing; shell
gasthuis accommodation; guest house; hotel; inn hospital; infirmary
herberg accommodation; guest house; hotel; inn hotel; hotel business; pub; public house; tavern
huisvesting accommodation; housing; lodging; lodgings; quarters; shelter; somewhere to sleep accomodation; housing; housing department
kwartier accommodation; housing; lodging; lodgings; quarters; shelter accomodation; fifteen minutes; housing; quarter of an hour
logement accommodation; guest house; hotel; inn
onderbrenging accommodation; facility; lodging
onderdak accommodation; facility; housing; lodging; lodgings; quarters; shelter; somewhere to sleep
onderkomen accommodation; housing; lodging; lodgings; quarters; shelter; somewhere to sleep
tehuis accommodation; housing; lodging; lodgings; quarters; shelter
verblijfplaats accommodation; housing; lodging; lodgings; quarters; shelter residence
- adjustment; fitting
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- location

Verwante woorden van "accommodation":


Synoniemen voor "accommodation":


Verwante definities voor "accommodation":

  1. (physiology) the automatic adjustment in focal length of the natural lens of the eye1
  2. the act of providing something (lodging or seat or food) to meet a need1
  3. living quarters provided for public convenience1
    • overnight accommodations are available1
  4. in the theories of Jean Piaget: the modification of internal representations in order to accommodate a changing knowledge of reality1
  5. a settlement of differences1
    • they reached an accommodation with Japan1
  6. making or becoming suitable; adjusting to circumstances1

Wiktionary: accommodation

accommodation
noun
  1. adjustment of the eye
accommodation
noun
  1. voorzieningen ten behoeve van ...
  2. aanpassing
  3. een combinatie van afspraken voor een bepaalde groep
  4. juridisch|nld een regeling waarmee beide partijen genoegen nemen
  5. het willig zijn
  6. inklinken
Cross Translation:
FromToVia
• accommodation → woning; kwartier; logies; onderkomen ↔ Wohnung — ein Raum oder mehrere Räume, die innerhalb eines Hauses einen abgeschlossenen Bereich bilden und für einen ein- oder mehrköpfigen Haushalt zum Wohnen dienen
• accommodation → aanpassing ↔ Anpassung — Vorgang oder Ergebnis des sich Einstellens auf etwas
• accommodation → accommodatie ↔ Akkommodation — Medizin, Physiologie: dynamische Anpassung der Brechkraft des Auges an die Entfernung des zu betrachtenden Objekts
• accommodation → accommodatie ↔ accommodation — Mécanisme oculaire
• accommodation → afspraak; akkoord; schikking; verbintenis ↔ accommodement — accord que l’on faire d’un différend, d’une querelle.
• accommodation → compromis; middenweg; tussenvoorstel; vergelijk ↔ compromis — droit|fr acte qui scelle un échange de promesses. C'est le résultat d'une négociation entre les parties en présence où chacune aura fait des concessions pour arriver à une solution commune qu'elles devront conjointement exécuter.
• accommodation → woning; kwartier; logies; onderkomen ↔ demeure — habitation, domicile.
• accommodation → woning; kwartier; logies; onderkomen ↔ habitation — Action d’habiter un lieu.
• accommodation → dorp; plaats; stad; stadje; woonplaats; lokaliteit; oord; ruimte; zetel ↔ localité — lieu habité.
• accommodation → woning; kwartier; logies; onderkomen ↔ logement — Local d'habitation.
• accommodation → pact; verdrag; afspraak; akkoord; schikking; verbintenis ↔ pacte — convention accompagner d’actes publics qui lui donnent un caractère d’une importance primordiale.

accommodation vorm van accommodate:

to accommodate werkwoord (accommodates, accommodated, accommodating)

  1. to accommodate (lodge; house; shelter; take in to the house)
    – provide housing for 1
    accommoderen; onderbrengen; huizen; herbergen; huisvesten; iemand huisvesten; onderdak verschaffen; onderdak geven; onderdak verlenen
    • accommoderen werkwoord (accomodeer, accomodeert, accomodeerde, accomodeerden, geaccomodeerd)
    • onderbrengen werkwoord (breng onder, brengt onder, bracht onder, brachten onder, ondergebracht)
    • huizen werkwoord (huis, huist, huisde, huisden, gehuisd)
    • herbergen werkwoord (herberg, herbergt, herbergde, herbergden, geherbergd)
    • huisvesten werkwoord (huisvest, huisvestte, huisvestten, gehuisvest)
    • iemand huisvesten werkwoord
    • onderdak verschaffen werkwoord (verschaf onderdak, verschaft onderdak, verschafte onderdak, verschaften onderdak, onderdak verschaft)
    • onderdak geven werkwoord (geef onderdak, geeft onderdak, gaf onderdak, gaven onderdak, onderdak gegeven)
    • onderdak verlenen werkwoord (verleen onderdak, verleent onderdak, verleende onderdak, verleenden onderdak, onderdak verleend)

Conjugations for accommodate:

present
  1. accommodate
  2. accommodate
  3. accommodates
  4. accommodate
  5. accommodate
  6. accommodate
simple past
  1. accommodated
  2. accommodated
  3. accommodated
  4. accommodated
  5. accommodated
  6. accommodated
present perfect
  1. have accommodated
  2. have accommodated
  3. has accommodated
  4. have accommodated
  5. have accommodated
  6. have accommodated
past continuous
  1. was accommodating
  2. were accommodating
  3. was accommodating
  4. were accommodating
  5. were accommodating
  6. were accommodating
future
  1. shall accommodate
  2. will accommodate
  3. will accommodate
  4. shall accommodate
  5. will accommodate
  6. will accommodate
continuous present
  1. am accommodating
  2. are accommodating
  3. is accommodating
  4. are accommodating
  5. are accommodating
  6. are accommodating
subjunctive
  1. be accommodated
  2. be accommodated
  3. be accommodated
  4. be accommodated
  5. be accommodated
  6. be accommodated
diverse
  1. accommodate!
  2. let's accommodate!
  5. accommodated
  6. accommodating
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor accommodate:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accommoderen accommodate; house; lodge; shelter; take in to the house accomodate
herbergen accommodate; house; lodge; shelter; take in to the house accomodate someone; board; lodge; offer someone lodges; place; shelter; station
huisvesten accommodate; house; lodge; shelter; take in to the house accomodate someone; board; lodge; offer someone lodges; place; shelter; station
huizen accommodate; house; lodge; shelter; take in to the house
iemand huisvesten accommodate; house; lodge; shelter; take in to the house
onderbrengen accommodate; house; lodge; shelter; take in to the house accomodate someone; board; lodge; offer someone lodges; place; shelter; station
onderdak geven accommodate; house; lodge; shelter; take in to the house accomodate someone; board; lodge; offer someone lodges; place; shelter; station
onderdak verlenen accommodate; house; lodge; shelter; take in to the house
onderdak verschaffen accommodate; house; lodge; shelter; take in to the house accomodate someone; board; lodge; offer someone lodges; place; shelter; station
- adapt; admit; conciliate; fit; hold; lodge; oblige; reconcile; suit

Verwante woorden van "accommodate":


Synoniemen voor "accommodate":


Antoniemen van "accommodate":

  • disoblige

Verwante definities voor "accommodate":

  1. make fit for, or change to suit a new purpose1
  2. make (one thing) compatible with (another)1
    • The scientists had to accommodate the new results with the existing theories1
  3. provide a service or favor for someone1
  4. provide with something desired or needed1
    • Can you accommodate me with a rental car?1
  5. provide housing for1
  6. be agreeable or acceptable to1
  7. have room for; hold without crowding1
    • This hotel can accommodate 250 guests1

Wiktionary: accommodate

accommodate
verb
  1. to adapt to fit
  2. to provide housing for
accommodate
verb
  1. huisvesten
Cross Translation:
FromToVia
• accommodate → afstand doen van; opgeven; uitvallen; in de steek laten; laten varen; verlaten; toegeven; afstaan; wijken ↔ abandonner — Se remettre à ; se laisser aller à ; se livrer à.
• accommodate → zich onderwerpen; afleggen; opgeven; prijsgeven; toegeven; afstaan; wijken; afstand doen; abdiceren; abdiqueren; aftreden; afstand doen van ↔ abdiquer — renoncer à un pouvoir que l’on exercer ; se démettre de ses fonctions.
• accommodate → aanpassen; accommoderen; aanrichten; arrangeren; ordenen; regelen ↔ accommoder — donner, procurer de la commodité.
• accommodate → helpen; baten; bijstaan; ter zijde staan; assisteren ↔ aider — faciliter l’accomplissement d’une action.
• accommodate → toegeven; afstaan; wijken ↔ céder — Laisser, abandonner une chose à quelqu’un.
• accommodate → bevoorraden; provianderen; spekken; stijven; voorzien van ↔ munir — garnir, pourvoir de ce qui est nécessaire ou utile en vue de tel ou tel objet.
• accommodate → bevoorraden; provianderen; spekken; stijven; voorzien van; voorzien in ↔ pourvoir — Aviser à quelque chose, y donner ordre, suppléer à ce qui manque. (Sens général)
• accommodate → achteruitlopen; terugdeinzen; teruggaan; achteruitgaan; terrein verliezen; teruglopen; verlopen; aanhouden; uitstellen; verdagen; verschuiven; toegeven; afstaan; wijken ↔ reculer — tirer ou pousser un objet en arrière.

Verwante vertalingen van accommodation







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1206 seconde
Page rendered in 1.0 seconds