Engels

Uitgebreide vertaling voor accepted (Engels) in het Nederlands

accepted:

accepted bijvoeglijk naamwoord

  1. accepted
    goedgekeurd; aanvaard; geaccepteerd; accoord; aangenomen
  2. accepted (permissible; allowable; permitted; )
    veroorloofd; toegestaan; toegelaten; gepermitteerd; geoorloofd
  3. accepted (tolerated; permitted)
    gedoogd; toegelaten
  4. accepted (welcomed; received)
    binnengehaald; ingehaald

Vertaal Matrix voor accepted:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accoord approval; consent; sanctioning
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangenomen accepted adopted; fictitious; fictive
geaccepteerd accepted Allow list; allow list
geoorloofd accepted; admissible; afforded; allowable; permissible; permitted; tolerable; tolerated
gepermitteerd accepted; admissible; afforded; allowable; permissible; permitted; tolerable; tolerated
- recognised; recognized
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- acknowledged; recognised; recognized
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanvaard accepted
accoord accepted
binnengehaald accepted; received; welcomed
gedoogd accepted; permitted; tolerated
goedgekeurd accepted
ingehaald accepted; received; welcomed surpassed
toegelaten accepted; admissible; afforded; allowable; permissible; permitted; tolerable; tolerated admitted; took in; wiped up
toegestaan accepted; admissible; afforded; allowable; permissible; permitted; tolerable; tolerated
veroorloofd accepted; admissible; afforded; allowable; permissible; permitted; tolerable; tolerated

Verwante woorden van "accepted":


Synoniemen voor "accepted":


Verwante definities voor "accepted":

  1. generally approved or compelling recognition1
    • several accepted techniques for treating the condition1

Wiktionary: accepted

accepted
adjective
  1. algemeen als zodanig bekend of beschouwd
  2. algemeen aanvaard

accepted vorm van accept:

to accept werkwoord (accepts, accepted, accepting)

  1. to accept (abide; take on; take possession of; take)
    aannemen; accepteren; aanvaarden
    • aannemen werkwoord (neem aan, neemt aan, nam aan, namen aan, aangenomen)
    • accepteren werkwoord (accepteer, accepteert, accepteerde, accepteerden, geaccepteerd)
    • aanvaarden werkwoord (aanvaard, aanvaardt, aanvaardde, aanvaardden, aanvaard)
  2. to accept (receive; collect)
    ontvangen; accepteren; aannemen; aanvaarden; in ontvangst nemen
    • ontvangen werkwoord (ontvang, ontvangt, ontving, ontvingen, ontvangen)
    • accepteren werkwoord (accepteer, accepteert, accepteerde, accepteerden, geaccepteerd)
    • aannemen werkwoord (neem aan, neemt aan, nam aan, namen aan, aangenomen)
    • aanvaarden werkwoord (aanvaard, aanvaardt, aanvaardde, aanvaardden, aanvaard)
    • in ontvangst nemen werkwoord (neem in ontvangst, neemt in ontvangst, nam in ontvangst, namen in ontvangst, in ontvangst genomen)
  3. to accept (allow; permit; agree)
    toestaan; toestemmen; goed vinden
    • toestaan werkwoord (sta toe, staat toe, stond toer, stonden toe, toegestaan)
    • toestemmen werkwoord (stem toe, stemt toe, stemde toe, stemden toe, toegestemd)
    • goed vinden werkwoord
  4. to accept (acknowledge; approve)
    billijken; goedkeuren
    • billijken werkwoord (billijk, billijkt, billijkte, billijkten, gebillijkt)
    • goedkeuren werkwoord (keur goed, keurt goed, keurde goed, keurden goed, goedgekeurd)
  5. to accept (accept a gift; take)
    aannemen; aanvaarden; accepteren; cadeau aannemen
    • aannemen werkwoord (neem aan, neemt aan, nam aan, namen aan, aangenomen)
    • aanvaarden werkwoord (aanvaard, aanvaardt, aanvaardde, aanvaardden, aanvaard)
    • accepteren werkwoord (accepteer, accepteert, accepteerde, accepteerden, geaccepteerd)
    • cadeau aannemen werkwoord
  6. to accept (submit to; put up with; let happen; let come)
    accepteren; aanvaarden; voor lief nemen; zich laten gevallen

Conjugations for accept:

present
  1. accept
  2. accept
  3. accepts
  4. accept
  5. accept
  6. accept
simple past
  1. accepted
  2. accepted
  3. accepted
  4. accepted
  5. accepted
  6. accepted
present perfect
  1. have accepted
  2. have accepted
  3. has accepted
  4. have accepted
  5. have accepted
  6. have accepted
past continuous
  1. was accepting
  2. were accepting
  3. was accepting
  4. were accepting
  5. were accepting
  6. were accepting
future
  1. shall accept
  2. will accept
  3. will accept
  4. shall accept
  5. will accept
  6. will accept
continuous present
  1. am accepting
  2. are accepting
  3. is accepting
  4. are accepting
  5. are accepting
  6. are accepting
subjunctive
  1. be accepted
  2. be accepted
  3. be accepted
  4. be accepted
  5. be accepted
  6. be accepted
diverse
  1. accept!
  2. let's accept!
  3. accepted
  4. accepting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

accept [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the accept
    – A UI element the user presses to agree to an incoming file transfer, invitation, audio/video call, or application sharing. 2
    accepteren
    • accepteren werkwoord (accepteer, accepteert, accepteerde, accepteerden, geaccepteerd)
  2. the accept
    – A UI button the user presses to agree to an incoming file transfer, invitation, or application sharing. 2
    accepteren
    • accepteren werkwoord (accepteer, accepteert, accepteerde, accepteerden, geaccepteerd)

Vertaal Matrix voor accept:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aannemen adoption; presumption; presupposition
aanvaarden acceptance; accepting; inner acceptance; intake
accepteren acceptance; intake
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aannemen abide; accept; accept a gift; collect; receive; take; take on; take possession of adopt; believe; believe in; employ; engage; hire; presume; recruit; sign on
aanvaarden abide; accept; accept a gift; collect; let come; let happen; put up with; receive; submit to; take; take on; take possession of
accepteren abide; accept; accept a gift; collect; let come; let happen; put up with; receive; submit to; take; take on; take possession of
billijken accept; acknowledge; approve
cadeau aannemen accept; accept a gift; take
goed vinden accept; agree; allow; permit
goedkeuren accept; acknowledge; approve admit; allow; authorise; authorize; bear out; concede; confirm; give one's fiat to; grant; permit; ratify; sanction; seal; submit to; support; tolerate; uphold; validate
in ontvangst nemen accept; collect; receive receive
ontvangen accept; collect; receive entertain; receive; regale; welcome
toestaan accept; agree; allow; permit admit; allow; authorise; authorize; award; comply with; concede; give one's fiat to; grant; permit; submit to; tolerate
toestemmen accept; agree; allow; permit admit; allow; authorise; authorize; concede; give one's fiat to; grant; permit; submit to; tolerate
voor lief nemen accept; let come; let happen; put up with; submit to
zich laten gevallen accept; let come; let happen; put up with; submit to
- admit; assume; bear; consent; go for; have; live with; swallow; take; take on; take over
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
goedkeuren authorize
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- approve; approve of; obey; receive; respond

Verwante woorden van "accept":


Synoniemen voor "accept":


Antoniemen van "accept":


Verwante definities voor "accept":

  1. tolerate or accommodate oneself to1
    • I shall have to accept these unpleasant working conditions1
  2. consider or hold as true1
    • I cannot accept the dogma of this church1
    • accept an argument1
  3. be sexually responsive to, used of a female domesticated mammal1
    • The cow accepted the bull1
  4. react favorably to; consider right and proper1
    • People did not accept atonal music at that time1
    • We accept the idea of universal health care1
  5. give an affirmative reply to; respond favorably to1
    • I cannot accept your invitation1
  6. make use of or accept for some purpose1
  7. receive (a report) officially, as from a committee1
  8. receive willingly something given or offered1
    • Please accept my present1
  9. admit into a group or community1
    • accept students for graduate study1
  10. take on as one's own the expenses or debts of another person1
    • I'll accept the charges1
  11. be designed to hold or take1
  12. A UI element the user presses to agree to an incoming file transfer, invitation, audio/video call, or application sharing.2
  13. A UI button the user presses to agree to an incoming file transfer, invitation, or application sharing.2

Wiktionary: accept

accept
verb
  1. to agree to
  2. to endure patiently
  3. to receive officially
  4. to receive with consent
accept
verb
  1. accepteren
  2. aanvaarden
  3. aannemen, graag ontvangen

Cross Translation:
FromToVia
accept aksepteren; aanvaarden akzeptieren — sich mit etwas einverstanden erklären
accept aanvaarden; akcepteren annehmen — einen Vorschlag oder ein Angebot: akzeptieren
accept aanvaarden; akcepteren annehmen — in Empfang nehmen
accept gedogen; tolereren tolerierenetwas / jemanden tolerieren; hinnehmen, dulden
accept aanvaarden; aannemen; ontvangen; accepteren accepter — Traductions à trier suivant le sens
accept groeten; begroeten; genieten; krijgen; ontvangen; toucheren; accepteren; aannemen accueillir — Traductions à trier suivant le sens
accept goedvinden; het eens zijn; toegeven; toestemmen; binnenlaten; toelaten; accepteren; aannemen; ontvangen admettrerecevoir par choix, faveur ou condescendance.
accept aannemen; accepteren; ontvangen; als zoon aannemen; kiezen; uitkiezen; uitlezen; uitpikken; verkiezen; uitzoeken; adopteren; zich eigen maken adopterchoisir quelqu’un pour fils ou pour fille et lui en donner les droits civils en remplir certaines conditions prescrire par la loi.
accept accepteren; aannemen; ontvangen agréer — Prendre à gré ; recevoir favorablement.
accept genieten; krijgen; ontvangen; toucheren; accepteren; aannemen recevoiraccepter, prendre ce qui donner, ce qui présenter, ce qui offrir sans qu’il devoir.
accept accepteren; aannemen; ontvangen; oogsten; collecteren; innen; inzamelen; plukken; rapen; verzamelen recueillir — (vieilli) rassembler les fruits d’une terre, en faire la récolte ; on dit plutôt « récolter ».
accept accepteren; aannemen; ontvangen; kleden; aankleden; omkleden; staan; bekleden; overtrekken; aandoen; aantrekken; opleggen; opbrengen; aanbrengen; pleisteren; bepleisteren; stukadoren revêtirpourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van accepted