Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- best:
- good:
- well:
-
Wiktionary:
- best → slaan, overmeesteren, verslaan, overwinnen
- best → best
- best → bij voorkeur, eer, liefst, liever, veeleer
- good → goede, goed
- good → goed
- good → aardig, beminnelijk, lief, vriendelijk, voorkomend, goed, okee, dapper, eerlijk, braaf, verstandig, vroed, wijs, boud, kloek, koen, moedig
- well → goed, wel, nou
- well → gezond, fit, valide
- well → bron, put, wel, waterput
- well → vloeien, opwellen
- well → put, waterput, schacht, dan, goed, bron, wel, welput, fit, gezond, valide, ontspringen, opborrelen, opwellen, voortkomen, wellen
Engels
Uitgebreide vertaling voor Best (Engels) in het Nederlands
best:
-
best (most beautiful; prettiest; loveliest; nicest)
Vertaal Matrix voor best:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | topper | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | outdo; outflank; scoop; trump | |
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | better | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | better | |
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | choicest; finest; most outstanding | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
mooist | best; loveliest; most beautiful; nicest; prettiest | |
mooiste | best; loveliest; most beautiful; nicest; prettiest |
Verwante woorden van "best":
Synoniemen voor "best":
Antoniemen van "best":
Verwante definities voor "best":
Wiktionary: best
best
Cross Translation:
verb
-
to beat
- best → slaan; overmeesteren; verslaan; overwinnen
-
superlative of the adjective good
- best → best
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• best | → bij voorkeur; eer; liefst; liever; veeleer | ↔ le mieux — Ce qu’il y a de mieux |
Best:
Vertaal Matrix voor Best:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | C. H. Best; Charles Herbert Best |
Verwante definities voor "Best":
Best vorm van good:
-
good (pleasant; nice; lovely; easy going)
-
good (capable; qualified; competent; proficient; considerate; efficient; able; skilled; fit)
-
good (well-behaved; honest)
zoet; lief; braaf; voorbeeldig; deugdzaam-
zoet bijvoeglijk naamwoord
-
lief bijvoeglijk naamwoord
-
braaf bijvoeglijk naamwoord
-
voorbeeldig bijvoeglijk naamwoord
-
deugdzaam bijvoeglijk naamwoord
-
-
good (agree; correct; fine; right)
-
good (competent; capable; efficient; able)
vakbekwaam; vakkundig; competent; deskundig; oordeelkundig; ter zake kundig-
vakbekwaam bijvoeglijk naamwoord
-
vakkundig bijvoeglijk naamwoord
-
competent bijvoeglijk naamwoord
-
deskundig bijvoeglijk naamwoord
-
oordeelkundig bijvoeglijk naamwoord
-
ter zake kundig bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor good:
Verwante woorden van "good":
Synoniemen voor "good":
Antoniemen van "good":
Verwante definities voor "good":
Wiktionary: good
good
Cross Translation:
noun
adjective
good
-
beneficial; worthwhile
- good → goed
-
favourable
- good → goed
-
effective
- good → goed
-
of people, competent or talented
- good → goed
-
pleasant; enjoyable
- good → goed
-
healthful
- good → goed
-
of food, having a particularly pleasant taste
- good → goed
-
of food, edible; not stale or rotten
- good → goed
-
useful for a particular purpose (it’s a good watch)
- good → goed
-
acting in the interest of good; ethical good intentions
- good → goed
adjective
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• good | → aardig; beminnelijk; lief; vriendelijk; voorkomend | ↔ aimable — Qui mériter d’aimer. |
• good | → goed | ↔ bien — Opposé du mal |
• good | → goed | ↔ bien — Possession en argent, en immeuble, ou autrement |
• good | → goed; okee | ↔ bon — À trier |
• good | → dapper; eerlijk; vriendelijk; braaf | ↔ brave — courageux ; vaillant |
• good | → verstandig; vroed; wijs | ↔ sage — Qui est prudent, circonspect, judicieux; qui a un sentiment juste des choses. (Sens général). |
• good | → boud; dapper; kloek; koen; moedig; eerlijk; vriendelijk; braaf | ↔ vaillant — Qui a de la vaillance, qui est courageux. |
Best vorm van well:
-
the well
-
well (indeed)
-
well (indeed)
-
well
-
well (fit; healthy; in good health; thriving)
-
well (rosy cheeked; fighting fit; in good health; healthy; rosy cheeked & bushy tailed)
blakend van gezondheid; gezond; fit; zonder ziekte-
blakend van gezondheid bijvoeglijk naamwoord
-
gezond bijvoeglijk naamwoord
-
fit bijvoeglijk naamwoord
-
zonder ziekte bijvoeglijk naamwoord
-
-
well (flourishing; prosperous; wealthy; thriving; rich; healthy; well-of; in good health)
welvarend; florerend; welgesteld-
welvarend bijvoeglijk naamwoord
-
florerend bijvoeglijk naamwoord
-
welgesteld bijvoeglijk naamwoord
-
-
well (flourishing; prosperous; healthy; thriving; in good health)
gezond; zonder ziekte; blakend-
gezond bijvoeglijk naamwoord
-
zonder ziekte bijvoeglijk naamwoord
-
blakend bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor well:
Verwante woorden van "well":
Synoniemen voor "well":
Antoniemen van "well":
Verwante definities voor "well":
Wiktionary: well
well
Cross Translation:
adverb
adjective
well
-
in good health
- well → gezond
adjective
-
in goede lichamelijke conditie
-
in staat tot werken en normaal functioneren
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• well | → put | ↔ Brunnen — Tiefbauwerk zur Gewinnung von Grundwasser oder Uferfiltrat, manchmal, vor allem früher, auch Bauwerke zur Gewinnung von Quellwasser |
• well | → waterput | ↔ Brunnen — Entnahmestelle, oft mit Auffangbecken, zur Bereitstellung in der Nähe oder in der Ferne gewonnenen Wassers |
• well | → schacht | ↔ Schacht — Bergbau: vertikaler Grubenbau zu einem Stollen |
• well | → schacht | ↔ Schacht — Bauwerk: hohler, meist senkrechter Raum |
• well | → dan | ↔ alors — En ce temps-là |
• well | → goed | ↔ bien — Marque un certain degré de perfection et d’utilité. |
• well | → bron; wel; welput | ↔ fontaine — Translations |
• well | → put | ↔ puits — Trou pour tirer de l'eau |
• well | → fit; gezond; valide | ↔ sain — Qui est de bonne constitution, qui n’a pas de tares en son organisme. Qui n’est pas altéré, qui est en bon état. |
• well | → ontspringen; opborrelen; opwellen; voortkomen; wellen | ↔ émaner — Se dégager par particules impondérables d’un corps dont la substance n’en est ni diminuer, ni altérer sensiblement. |