Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
-
trick:
- kunst; behendigheid; truc; handigheid; kunstje; kunstgreep; foefje; kneep; kneepje; maniertje; streek; loer; list; sluwe streek; slimheid; manoeuvre; trucage; uitstapje; tochtje; toertje; trip; uitje; poets
- verneuken; bedonderen; bezwendelen; afzetten; in de maling nemen; voor de gek houden; foppen; te pakken nemen
-
Wiktionary:
- trick → list, streek, truc
- trick → oplichten, verschalken, beduvelen, bedotten, rollen, wentelen, bedriegen, misleiden, op een dwaalspoor zetten, ontgoochelen, tegenvallen, teleurstellen
Nederlands naar Engels: Meer gegevens...
-
trick:
-
Wiktionary:
trick → illusion
-
Wiktionary:
Engels
Uitgebreide vertaling voor trick (Engels) in het Nederlands
trick:
-
the trick (dexterity; art; agility; adroitness; ability; skill; knack)
-
the trick (sleight of hand; gimmick; knack)
-
the trick
-
the trick
-
the trick (manoeuvre; ruse; manoeuver)
-
the trick (trickery; ruse; gimmicks; stunts)
-
the trick (excursion; trip; journey; passage; drive; feat; voyage)
-
the trick (prank)
-
to trick (cheat; spoof; gull)
-
to trick (deceive; spoof; swindle)
-
to trick (cheat; fool)
-
to trick (fool; tease; vex; badger; swindle; hoax; hoodwink)
in de maling nemen; voor de gek houden; foppen; te pakken nemen-
in de maling nemen werkwoord (neem in de maling, neemt in de maling, nam in de maling, namen in de maling, in de maling genomen)
-
voor de gek houden werkwoord
-
te pakken nemen werkwoord
-
Conjugations for trick:
present
- trick
- trick
- tricks
- trick
- trick
- trick
simple past
- tricked
- tricked
- tricked
- tricked
- tricked
- tricked
present perfect
- have tricked
- have tricked
- has tricked
- have tricked
- have tricked
- have tricked
past continuous
- was tricking
- were tricking
- was tricking
- were tricking
- were tricking
- were tricking
future
- shall trick
- will trick
- will trick
- shall trick
- will trick
- will trick
continuous present
- am tricking
- are tricking
- is tricking
- are tricking
- are tricking
- are tricking
subjunctive
- be tricked
- be tricked
- be tricked
- be tricked
- be tricked
- be tricked
diverse
- trick!
- let's trick!
- tricked
- tricking
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor trick:
Verwante woorden van "trick":
Synoniemen voor "trick":
Verwante definities voor "trick":
Wiktionary: trick
trick
Cross Translation:
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• trick | → oplichten | ↔ betrügen — jemandem absichtlich und böswillig die Unwahrheit sagen |
• trick | → verschalken | ↔ verarschen — (transitiv); salopp: jemandem zu seinem eigenen Vorteil beziehungsweise zur allgemeinen Belustigung eine Unwahrheit erzählen, sich über jemanden lustig machen |
• trick | → beduvelen | ↔ berner — (vieilli) Faire sauter quelqu'un sur une couverture par plaisanterie ou brimade (faire subir à quelqu’un la plaisanterie de la berne). |
• trick | → bedotten; rollen; wentelen | ↔ rouler — Traductions à trier suivant le sens |
• trick | → bedriegen; misleiden; op een dwaalspoor zetten; ontgoochelen; tegenvallen; teleurstellen | ↔ tromper — abuser de la confiance de quelqu’un. |