Engels

Uitgebreide vertaling voor pretend (Engels) in het Nederlands

pretend:

to pretend werkwoord (pretends, pretended, pretending)

  1. to pretend (feign; sham; do as if)
    beweren; verklaren; pretenderen; stellen; voorgeven
    • beweren werkwoord (beweer, beweert, beweerde, beweerden, beweerd)
    • verklaren werkwoord (verklaar, verklaart, verklaarde, verklaarden, verklaard)
    • pretenderen werkwoord (pretendeer, pretendeert, pretendeerde, pretendeerden, gepretendeerd)
    • stellen werkwoord (stel, stelt, stelde, stelden, gesteld)
    • voorgeven werkwoord (geef voor, geeft voor, gaf voor, gaven voor, voorgegeven)
  2. to pretend (play; play-act; perform; )
    spelen; doen alsof; toneelspelen; zich aanstellen
    • spelen werkwoord (speel, speelt, speelde, speelden, gespeeld)
    • doen alsof werkwoord (doe alsof, doet alsof, deed alsof, deden alsof, alsof gedaan)
    • toneelspelen werkwoord (speel toneel, speelt toneel, speelde toneel, speelden toneel, toneelgespeeld)
    • zich aanstellen werkwoord
  3. to pretend (simulate; feign; do as if)
    simuleren; fingeren; veinzen; voorwenden
    • simuleren werkwoord (simuleer, simuleert, simuleerde, simuleerden, gesimuleerd)
    • fingeren werkwoord (fingeer, fingeert, fingeerde, fingeerden, gefingeerd)
    • veinzen werkwoord (veins, veinst, veinsde, veinsden, geveinsd)
    • voorwenden werkwoord (wend voor, wendt voor, wendde voor, wendden voor, voorgewend)
  4. to pretend (do as if; stage; sham; feign)
    huichelen
    • huichelen werkwoord (huichel, huichelt, huichelde, huichelden, gehuicheld)
  5. to pretend (do as if)
  6. to pretend (think a lot of oneself)
    zich verbeelden; aanmatigen

Conjugations for pretend:

present
  1. pretend
  2. pretend
  3. pretends
  4. pretend
  5. pretend
  6. pretend
simple past
  1. pretended
  2. pretended
  3. pretended
  4. pretended
  5. pretended
  6. pretended
present perfect
  1. have pretended
  2. have pretended
  3. has pretended
  4. have pretended
  5. have pretended
  6. have pretended
past continuous
  1. was pretending
  2. were pretending
  3. was pretending
  4. were pretending
  5. were pretending
  6. were pretending
future
  1. shall pretend
  2. will pretend
  3. will pretend
  4. shall pretend
  5. will pretend
  6. will pretend
continuous present
  1. am pretending
  2. are pretending
  3. is pretending
  4. are pretending
  5. are pretending
  6. are pretending
subjunctive
  1. be pretended
  2. be pretended
  3. be pretended
  4. be pretended
  5. be pretended
  6. be pretended
diverse
  1. pretend!
  2. let's pretend!
  3. pretended
  4. pretending
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor pretend:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beweren assert; assertion; claim; statement
doen voorkomen appearing; making appear; seeming
stellen advancing; postulating
- make-believe
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanmatigen pretend; think a lot of oneself
beweren do as if; feign; pretend; sham
doen alsof act; dramatise; dramatize; perform; play; play-act; pretend
doen voorkomen do as if; pretend
fingeren do as if; feign; pretend; simulate
huichelen do as if; feign; pretend; sham; stage
pretenderen do as if; feign; pretend; sham
simuleren do as if; feign; pretend; simulate
spelen act; dramatise; dramatize; perform; play; play-act; pretend act; perform
stellen do as if; feign; pretend; sham introduce; postulate; put forward; raise
toneelspelen act; dramatise; dramatize; perform; play; play-act; pretend act; act a part; impersonate; perform; play the role of; play-act
veinzen do as if; feign; pretend; simulate
verklaren do as if; feign; pretend; sham clarify; elucidate; exemplify; explain; expound; illustrate; make something accessible; make something clear; throw light on
voorgeven do as if; feign; pretend; sham
voorwenden do as if; feign; pretend; simulate contrive; devise; invent; make up
zich aanstellen act; dramatise; dramatize; perform; play; play-act; pretend act a part; play-act
zich verbeelden pretend; think a lot of oneself
- act; affect; dissemble; feign; guess; hazard; make; make believe; profess; sham; venture
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- make-believe
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- allege; feign; simulate

Verwante woorden van "pretend":


Synoniemen voor "pretend":


Verwante definities voor "pretend":

  1. imagined as in a play1
    • dangling their legs in the water to catch pretend fish1
  2. the enactment of a pretense1
    • it was just pretend1
  3. state insincerely1
    • She pretended not to have known the suicide bomber1
    • She pretends to be an expert on wine1
  4. make believe with the intent to deceive1
  5. represent fictitiously, as in a play, or pretend to be or act like1
  6. put forward, of a guess, in spite of possible refutation1
    • I cannot pretend to say that you are wrong1
  7. behave unnaturally or affectedly1
  8. put forward a claim and assert right or possession of1
    • pretend the title of King1

Wiktionary: pretend

pretend
verb
  1. to allege falsely
pretend
verb
  1. (een ziekte) voorwenden
  2. zich onecht voordoen

Cross Translation:
FromToVia
pretend huichelen heucheln — Anteilnahme trotz des inneren Gefühls der Gleichgültigkeit vortäuschen
pretend huichelen heucheln — Zustimmung gegenüber einer anderen Person trotz nicht geäußerter gegenteiliger Eigenmeinung vortäuschen
pretend doen alsof; voorgeven; voorwenden prétexter — Prendre pour prétexte.



Nederlands