Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. port:
  2. Wiktionary:
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. port:
  2. porren:
  3. Wiktionary:


Engels

Uitgebreide vertaling voor port (Engels) in het Nederlands

port:

port [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the port (port side)
    het bakboord; de bakboordzijde
  2. the port (harbour area; harbour; dockland; )
    het havengebied
  3. the port
    – A hardware- or software-based interface used to transfer information between a computer and other devices. Hardware ports are physical connections that are visible on the outside of the computer. Software ports are the numbered gateways in programs that software programs use to exchange information. 1
    de poort
    • poort [de ~] zelfstandig naamwoord
  4. the port
    – An actor's interface component through which actors communicate with other actors. 1
    de poort
    • poort [de ~] zelfstandig naamwoord

port werkwoord

  1. port
    – To move documents, graphics, and other files from one computer to another. 1
    overzetten
    • overzetten werkwoord (zet over, zette over, zetten over, overgezet)

Vertaal Matrix voor port:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bakboord port; port side
bakboordzijde port; port side
havengebied dockland; docks; harbor; harbour; harbour area; haven; port
poort port entrance gate; gate; gateway
- embrasure; interface; larboard; port wine; porthole
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
overzetten port relocate; transfer; translate
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- larboard
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- port wine

Verwante woorden van "port":


Synoniemen voor "port":


Antoniemen van "port":


Verwante definities voor "port":

  1. located on the left side of a ship or aircraft2
  2. (computer science) computer circuit consisting of the hardware and associated circuitry that links one device with another (especially a computer and a hard disk drive or other peripherals)2
  3. the left side of a ship or aircraft to someone who is aboard and facing the bow or nose2
  4. an opening (in a wall or ship or armored vehicle) for firing through2
  5. sweet dark-red dessert wine originally from Portugal2
  6. a place (seaport or airport) where people and merchandise can enter or leave a country2
  7. modify (software) for use on a different machine or platform2
  8. drink port2
    • We were porting all in the club after dinner2
  9. carry or hold with both hands diagonally across the body, especially of weapons2
    • port a rifle2
  10. carry, bear, convey, or bring2
    • The small canoe could be ported easily2
  11. turn or go to the port or left side, of a ship2
    • The big ship was slowly porting2
  12. land at or reach a port2
    • The ship finally ported2
  13. bring to port2
    • the captain ported the ship at night2
  14. put or turn on the left side, of a ship2
    • port the helm2
  15. To move documents, graphics, and other files from one computer to another.1
  16. To change a program in order to be able to run it on a different computer.1
  17. A hardware- or software-based interface used to transfer information between a computer and other devices. Hardware ports are physical connections that are visible on the outside of the computer. Software ports are the numbered gateways in programs that software programs use to exchange information.1
  18. An entry point into BizTalk Server that connects adapters to pipelines.1
  19. An actor's interface component through which actors communicate with other actors.1

Wiktionary: port

port
noun
  1. dock or harbour
  2. town or city with a dock or harbour
  3. opening where a connection is made
  4. computing: logical or physical construct into and from which data are transferred
  5. fortified wine
adjective
  1. of or relating to port, the left-hand side of a vessel
verb
  1. computing: to adapt a program so that it works on a different platform
port
noun
  1. de linkerzijde als men vanop een schip naar de boeg kijkt
  2. natuurlijke of aangelegde aanlegplaats voor schepen.

Cross Translation:
FromToVia
port haven Hafen — Ort zum natürlichen oder künstlich geschützten Anlegen von Schiffen (sowie übertragen auf andere Fahrzeuge), mit Anlagen zum Löschen, Laden, Reinigen und Ausbessern, an offener See oder an Flussläufen
port bakboord bâbord — marine|fr Partie gauche d’un navire lorsque l’on regarde vers la proue.
port haven port — Port pour bateaux
port poort port — Port informatique

Verwante vertalingen van port



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor port (Nederlands) in het Engels

port:

port [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de port (bestelkosten)
    the postage
    • postage [the ~] zelfstandig naamwoord

port [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de port

Vertaal Matrix voor port:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
postage bestelkosten; port briefport; frankeerkosten; porto
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
postal charges port

Verwante woorden van "port":

  • porten

Wiktionary: port

port
noun
  1. fortified wine
  2. A type of fortified wine traditionally made in Portugal

Cross Translation:
FromToVia
port liberation; exemption; prepayment; postage; stamping; release affranchissementaction de rendre libre, action d'affranchir.

porren:

porren werkwoord (por, port, porde, porden, gepord)

  1. porren (een por geven; stoten)
    jab; to poke; prod; to dig
    • jab werkwoord
    • poke werkwoord (pokes, poked, poking)
    • prod werkwoord
    • dig werkwoord (digs, dug, digging)
  2. porren (aanjagen; aansporen; opjutten)
    to encourage; to boost; to push on
    • encourage werkwoord (encourages, encouraged, encouraging)
    • boost werkwoord (boosts, boosted, boosting)
    • push on werkwoord (pushes on, pushed on, pushing on)

Conjugations for porren:

o.t.t.
  1. por
  2. port
  3. port
  4. porren
  5. porren
  6. porren
o.v.t.
  1. porde
  2. porde
  3. porde
  4. porden
  5. porden
  6. porden
v.t.t.
  1. heb gepord
  2. hebt gepord
  3. heeft gepord
  4. hebben gepord
  5. hebben gepord
  6. hebben gepord
v.v.t.
  1. had gepord
  2. had gepord
  3. had gepord
  4. hadden gepord
  5. hadden gepord
  6. hadden gepord
o.t.t.t.
  1. zal porren
  2. zult porren
  3. zal porren
  4. zullen porren
  5. zullen porren
  6. zullen porren
o.v.t.t.
  1. zou porren
  2. zou porren
  3. zou porren
  4. zouden porren
  5. zouden porren
  6. zouden porren
en verder
  1. ben gepord
  2. bent gepord
  3. is gepord
  4. zijn gepord
  5. zijn gepord
  6. zijn gepord
diversen
  1. por!
  2. port!
  3. gepord
  4. porrend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

porren [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het porren (aanstoten)
    the poking; the prodding
    • poking [the ~] zelfstandig naamwoord
    • prodding [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor porren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boost impuls; prikkel; stimulans
jab duw; duwtje; hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; por; stoot; stootje; zet
poking aanstoten; porren gepor
prodding aanstoten; porren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boost aanjagen; aansporen; opjutten; porren opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen
dig een por geven; porren; stoten delven; graven; omgraven; omploegen; omspitten; omwerken; ploegen; spitten
encourage aanjagen; aansporen; opjutten; porren aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanzetten; activeren; animeren; bemoedigen; bezielen; iemand motiveren; motiveren; oppeppen; opwekken; prikkelen; stimuleren; toejuichen; toemoedigen
jab een por geven; porren; stoten
poke een por geven; porren; stoten aanstoken; oppoken; opstoken; poke
prod een por geven; porren; stoten
push on aanjagen; aansporen; opjutten; porren aanduwen; aanzwiepen; doorduwen; duwen; opdrijven; voortdrijven; voortduwen; voortjagen; vooruitduwen; wegjagen

Verwante woorden van "porren":


Wiktionary: porren

porren
verb
  1. to poke
  2. to jab with a pointed object such as a finger or a stick
  3. poke

Cross Translation:
FromToVia
porren nudge; prod stupsen — (umgangssprachlich) (transitiv) jemanden leicht anstoßen; mit dem Ellenbogen schubsen, um etwas zu signalisieren