Overzicht
Engels
Uitgebreide vertaling voor port (Engels) in het Nederlands
port:
-
the port (port side)
-
the port (harbour area; harbour; dockland; docks; haven; harbor)
het havengebied -
the port
– A hardware- or software-based interface used to transfer information between a computer and other devices. Hardware ports are physical connections that are visible on the outside of the computer. Software ports are the numbered gateways in programs that software programs use to exchange information. 1 -
the port
– An actor's interface component through which actors communicate with other actors. 1
-
port
– To move documents, graphics, and other files from one computer to another. 1
Vertaal Matrix voor port:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bakboord | port; port side | |
bakboordzijde | port; port side | |
havengebied | dockland; docks; harbor; harbour; harbour area; haven; port | |
poort | port | entrance gate; gate; gateway |
- | embrasure; interface; larboard; port wine; porthole | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
overzetten | port | relocate; transfer; translate |
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | larboard | |
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | port wine |
Verwante woorden van "port":
Synoniemen voor "port":
Antoniemen van "port":
Verwante definities voor "port":
Wiktionary: port
port
Cross Translation:
noun
port
-
dock or harbour
- port → haven
-
town or city with a dock or harbour
- port → havenstad
-
opening where a connection is made
- port → poort
-
computing: logical or physical construct into and from which data are transferred
- port → poort
-
fortified wine
-
of or relating to port, the left-hand side of a vessel
- port → bakboord-
-
computing: to adapt a program so that it works on a different platform
- port → overdragen; porten
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• port | → haven | ↔ Hafen — Ort zum natürlichen oder künstlich geschützten Anlegen von Schiffen (sowie übertragen auf andere Fahrzeuge), mit Anlagen zum Löschen, Laden, Reinigen und Ausbessern, an offener See oder an Flussläufen |
• port | → bakboord | ↔ bâbord — marine|fr Partie gauche d’un navire lorsque l’on regarde vers la proue. |
• port | → haven | ↔ port — Port pour bateaux |
• port | → poort | ↔ port — Port informatique |
Verwante vertalingen van port
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor port (Nederlands) in het Engels
port:
-
de port (bestelkosten)
-
de port
Vertaal Matrix voor port:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
postage | bestelkosten; port | briefport; frankeerkosten; porto |
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
postal charges | port |
Verwante woorden van "port":
Wiktionary: port
port
Cross Translation:
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• port | → liberation; exemption; prepayment; postage; stamping; release | ↔ affranchissement — action de rendre libre, action d'affranchir. |
porren:
-
porren (een por geven; stoten)
-
porren (aanjagen; aansporen; opjutten)
Conjugations for porren:
o.t.t.
- por
- port
- port
- porren
- porren
- porren
o.v.t.
- porde
- porde
- porde
- porden
- porden
- porden
v.t.t.
- heb gepord
- hebt gepord
- heeft gepord
- hebben gepord
- hebben gepord
- hebben gepord
v.v.t.
- had gepord
- had gepord
- had gepord
- hadden gepord
- hadden gepord
- hadden gepord
o.t.t.t.
- zal porren
- zult porren
- zal porren
- zullen porren
- zullen porren
- zullen porren
o.v.t.t.
- zou porren
- zou porren
- zou porren
- zouden porren
- zouden porren
- zouden porren
en verder
- ben gepord
- bent gepord
- is gepord
- zijn gepord
- zijn gepord
- zijn gepord
diversen
- por!
- port!
- gepord
- porrend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het porren (aanstoten)
Vertaal Matrix voor porren:
Verwante woorden van "porren":
Wiktionary: porren
porren
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• porren | → nudge; prod | ↔ stupsen — (umgangssprachlich) (transitiv) jemanden leicht anstoßen; mit dem Ellenbogen schubsen, um etwas zu signalisieren |