Overzicht


Engels

Uitgebreide vertaling voor loosened (Engels) in het Nederlands

loosened:

loosened bijvoeglijk naamwoord

  1. loosened (hanging loose)
    losgemaakt

Vertaal Matrix voor loosened:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- disentangled; unsnarled
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
losgemaakt hanging loose; loosened

Verwante woorden van "loosened":


Synoniemen voor "loosened":


Verwante definities voor "loosened":

  1. straightened out1

Wiktionary: loosened


Cross Translation:
FromToVia
loosened los; ongebonden lâche — Non serré

loosened vorm van loosen:

to loosen werkwoord (loosens, loosened, loosening)

  1. to loosen (release; unlace; work loose; untie; set free)
    losmaken; scheiden; loskrijgen; detacheren; loswerken
    • losmaken werkwoord (maak los, maakt los, maakte los, maakten los, losgemaakt)
    • scheiden werkwoord (scheid, scheidt, scheidde, scheidden, gescheiden)
    • loskrijgen werkwoord (krijg los, krijgt los, kreeg los, kregen los, losgekregen)
    • detacheren werkwoord (detacheer, detacheert, detacheerde, detacheerden, gedetacheerd)
    • loswerken werkwoord
  2. to loosen (unscrew; screw off; screw open)
    losdraaien; losschroeven
    • losdraaien werkwoord (draai los, draait los, draaide los, draaiden los, losgedraaid)
    • losschroeven werkwoord (schroef los, schroeft los, schroefde los, schroefden los, losgeschroefd)
  3. to loosen (unbutton; unravel; untie; )
    ontknopen; losknopen
    • ontknopen werkwoord (ontknoop, ontknoopt, ontknoopte, ontknoopten, ontknoopt)
    • losknopen werkwoord (knoop los, knoopt los, knoopte los, knoopten los, losgeknoopt)
  4. to loosen (screw off; screw open; disconnect; unscrew)
    afschroeven
    • afschroeven werkwoord (schroef af, schroeft af, schroefde af, schroefden af, afgeschroefd)
  5. to loosen (come off; become loose; give way)
    losgaan; los worden
    • losgaan werkwoord (ga los, gaat los, ging los, gingen los, losgegaan)
    • los worden werkwoord
  6. to loosen (unscrew; screw off; disconnect)
    openschroeven
    • openschroeven werkwoord (schroef open, schroeft open, schroefde open, schroefden open, opengeschroefd)
  7. to loosen (loose)
    – make loose or looser 1
    losmaken
    • losmaken werkwoord (maak los, maakt los, maakte los, maakten los, losgemaakt)

Conjugations for loosen:

present
  1. loosen
  2. loosen
  3. loosens
  4. loosen
  5. loosen
  6. loosen
simple past
  1. loosened
  2. loosened
  3. loosened
  4. loosened
  5. loosened
  6. loosened
present perfect
  1. have loosened
  2. have loosened
  3. has loosened
  4. have loosened
  5. have loosened
  6. have loosened
past continuous
  1. was loosening
  2. were loosening
  3. was loosening
  4. were loosening
  5. were loosening
  6. were loosening
future
  1. shall loosen
  2. will loosen
  3. will loosen
  4. shall loosen
  5. will loosen
  6. will loosen
continuous present
  1. am loosening
  2. are loosening
  3. is loosening
  4. are loosening
  5. are loosening
  6. are loosening
subjunctive
  1. be loosened
  2. be loosened
  3. be loosened
  4. be loosened
  5. be loosened
  6. be loosened
diverse
  1. loosen!
  2. let's loosen!
  3. loosened
  4. loosening
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor loosen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afschroeven unscrewing
detacheren detaching
losschroeven unscrewing
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afschroeven disconnect; loosen; screw off; screw open; unscrew
detacheren loosen; release; set free; unlace; untie; work loose employ; hire; set to work
los worden become loose; come off; give way; loosen
losdraaien loosen; screw off; screw open; unscrew
losgaan become loose; come off; give way; loosen come open; get loose; open
losknopen fray; loosen; ravel out; unbutton; undo; unlock; unravel; untie
loskrijgen loosen; release; set free; unlace; untie; work loose get undone; open; pull out; undo; unpick; untie
losmaken loose; loosen; release; set free; unlace; untie; work loose bring about; bring on; effect; get undone; let go; liberate; produce; pull out; release; set at liberty; set free; unpick; unpin; untie
losschroeven loosen; screw off; screw open; unscrew
loswerken loosen; release; set free; unlace; untie; work loose
ontknopen fray; loosen; ravel out; unbutton; undo; unlock; unravel; untie solve; unravel
openschroeven disconnect; loosen; screw off; unscrew
scheiden loosen; release; set free; unlace; untie; work loose break up; cleave; crack; differentiate; divide; divorce; go separate ways; part; separate; sever; split; split up; tear off
- loose; relax; tease; tease apart; undo; untie
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- break up; mellow

Verwante woorden van "loosen":


Synoniemen voor "loosen":


Antoniemen van "loosen":


Verwante definities voor "loosen":

  1. become loose or looser or less tight1
    • The noose loosened1
  2. make loose or looser1
    • loosen the tension on a rope1
  3. make less dense1
    • loosen the soil1
  4. cause to become loose1
    • loosen the necktie1
  5. disentangle and raise the fibers of1
  6. become less severe or strict1
  7. make less severe or strict1

Wiktionary: loosen

loosen
verb
  1. make less tight