Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. laptop:
  2. Wiktionary:
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. laptop:
  2. oplappen:
  3. Wiktionary:


Engels

Uitgebreide vertaling voor laptop (Engels) in het Nederlands

laptop:

laptop [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the laptop
    – A portable computer that combines a processor, screen, and keyboard in a single case. The screen folds down onto the keyboard when not in use. 1
    de laptop
    • laptop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor laptop:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
laptop laptop
- laptop computer

Synoniemen voor "laptop":


Verwante definities voor "laptop":

  1. a portable computer small enough to use in your lap2
  2. A portable computer that combines a processor, screen, and keyboard in a single case. The screen folds down onto the keyboard when not in use.1

Wiktionary: laptop

laptop
noun
  1. computing: a laptop computer

Cross Translation:
FromToVia
laptop laptop ordinateur portableordinateur qui est peut être transporter facilement.
laptop laptop portable — Ordinateur portable



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor laptop (Nederlands) in het Engels

laptop:

laptop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de laptop
    the laptop
    – A portable computer that combines a processor, screen, and keyboard in a single case. The screen folds down onto the keyboard when not in use. 1
    • laptop [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor laptop:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
laptop laptop

Wiktionary: laptop

laptop
noun
  1. kleine draagbare computer
laptop
noun
  1. computing: a laptop computer

Cross Translation:
FromToVia
laptop laptop; notebook computer; luggable ordinateur portableordinateur qui est peut être transporter facilement.
laptop laptop; notebook portable — Ordinateur portable

oplappen:

oplappen werkwoord (lap op, lapt op, lapte op, lapten op, opgelapt)

  1. oplappen (opkalefateren; opknappen; opvijzelen)
    to refurbish; to boost; jack up v; to pep up; to patch up
    • refurbish werkwoord (refurbishs, refurbished, refurbishing)
    • boost werkwoord (boosts, boosted, boosting)
    • jack up v werkwoord
    • pep up werkwoord (peps up, pepped up, pepping up)
    • patch up werkwoord (patches up, patched up, patching up)

Conjugations for oplappen:

o.t.t.
  1. lap op
  2. lapt op
  3. lapt op
  4. lappen op
  5. lappen op
  6. lappen op
o.v.t.
  1. lapte op
  2. lapte op
  3. lapte op
  4. lapten op
  5. lapten op
  6. lapten op
v.t.t.
  1. heb opgelapt
  2. hebt opgelapt
  3. heeft opgelapt
  4. hebben opgelapt
  5. hebben opgelapt
  6. hebben opgelapt
v.v.t.
  1. had opgelapt
  2. had opgelapt
  3. had opgelapt
  4. hadden opgelapt
  5. hadden opgelapt
  6. hadden opgelapt
o.t.t.t.
  1. zal oplappen
  2. zult oplappen
  3. zal oplappen
  4. zullen oplappen
  5. zullen oplappen
  6. zullen oplappen
o.v.t.t.
  1. zou oplappen
  2. zou oplappen
  3. zou oplappen
  4. zouden oplappen
  5. zouden oplappen
  6. zouden oplappen
en verder
  1. ben opgelapt
  2. bent opgelapt
  3. is opgelapt
  4. zijn opgelapt
  5. zijn opgelapt
  6. zijn opgelapt
diversen
  1. lap op!
  2. lapt op!
  3. opgelapt
  4. oplappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

oplappen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. oplappen (dokteren)
    the practise; the doctoring; the practice; the tinker at
    • practise [the ~] zelfstandig naamwoord, Brits
    • doctoring [the ~] zelfstandig naamwoord
    • practice [the ~] zelfstandig naamwoord, Amerikaans
    • tinker at [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor oplappen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boost impuls; prikkel; stimulans
doctoring dokteren; oplappen
practice dokteren; oplappen aanwenden; aanwending; ervaring; gebruik; oefening; praktijk; routine; toepassing; uitoefening; vaardigheidsoefening; werkervaring
practise dokteren; oplappen aanwenden; aanwending; ervaring; gebruik; oefening; praktijk; routine; toepassing; uitoefening; vaardigheidsoefening; werkervaring
tinker at dokteren; oplappen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boost opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen aanjagen; aansporen; opjutten; porren
jack up v opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen
patch up opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen
pep up opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen
practice aangrijpen; aanwenden; bekwamen; benutten; beoefenen; bezigen; coachen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; harden; herhalen; instuderen; leren; oefenen; ontwikkelen; praktiseren; repeteren; sport uitoefenen; toepassen; trainen; uitoefenen
practise aangrijpen; aanwenden; bekwamen; benutten; beoefenen; bezigen; coachen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; harden; herhalen; instuderen; leren; oefenen; ontwikkelen; praktiseren; repeteren; sport uitoefenen; toepassen; trainen; uitoefenen
refurbish opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen
tinker at dokteren

Wiktionary: oplappen


Cross Translation:
FromToVia
oplappen mend; patch; patch up rapiécermettre des pièces à du linge, à des habits, à des meubles.