Half: vertaling Engels

Overzicht

Engels naar Nederlands: Meer gegevens...

half:
- half
- helft; tweede; middenspeler; halfspeler
Wiktionary:
- half → halveren
- half → helft
- half → half
- half → half
- half → helft, half
Gebruikers suggesties voor half:
- halve

Nederlands naar Engels: Meer gegevens...

half:
- half
Wiktionary:
- half → half
- half → half
- half → half
Gebruikers suggesties voor half:
- semi

Engels

Uitgebreide vertaling voor half (Engels) in het Nederlands

half:

half bijvoeglijk naamwoord

half
half
- half bijvoeglijk naamwoord

half [the ~] zelfstandig naamwoord

the half
de helft; de tweede
- helft [de ~] zelfstandig naamwoord
- tweede [de ~] zelfstandig naamwoord
the half (halfback; midfield player; flanker)
de middenspeler; de halfspeler
- middenspeler [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- halfspeler [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor half:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
halfspeler	flanker; half; halfback; midfield player
helft	half
middenspeler	flanker; half; halfback; midfield player
tweede	half	latter
-	one-half
Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
half	half
tweede		latter
Over	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
-	half share
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
tweede		second

Verwante woorden van "half":

halves

Synoniemen voor "half":

fractional
incomplete; uncomplete
one-half; common fraction; simple fraction
playing period; period of play; play

Antoniemen van "half":

whole

Verwante definities voor "half":

consisting of one of two equivalent parts in value or quantity¹
- a half chicken¹
- lasted a half hour¹
(of siblings) related through one parent only¹
- a half brother¹
- half sister¹
partial¹
- gave me a half smile¹
- he did only a half job¹
partially or to the extent of a half¹
- he was half hidden by the bushes¹
one of two equal parts of a divisible whole¹
- half a loaf¹
- half an hour¹
- a century and one half¹
one of two divisions into which some games or performances are divided: the two divisions are separated by an interval¹

Wiktionary: half

half

verb

to halve
- half → halveren

noun

one of two equal parts into which anything may be divided
- half → helft

adjective

consisting of some indefinite portion resembling a half
- half → half
having one parent in common
- half → half
related through one common ancestor
- half → half
consisting of a half
- half → half

adverb

in two equal parts or to an equal degree
- half → half

half

adjective

de helft zijnde
- half → half

noun

één van twee gelijke delen
- helft → half

Cross Translation:

From	To	Via
• half	→ helft	↔ Hälfte — einer von zwei gleich großen Anteilen
• half	→ half	↔ demi — Qui contenir, qui fait, qui est la moitié d’une chose diviser ou divisible en deux parties égales.
• half	→ helft	↔ moitié — L’une des parties d’un tout diviser, partager également en deux.

Verwante vertalingen van half

Nederlands

Uitgebreide vertaling voor half (Nederlands) in het Engels

half:

half bijvoeglijk naamwoord

half
half
- half bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor half:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
half		halfspeler; helft; middenspeler; tweede
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
half	half

Verwante woorden van "half":

halfheid

Verwante definities voor "half":

hoeveelheid die je krijgt als je iets doormidden deelt²
- de fles is maar half vol²
niet helemaal, voor een deel²
- hij was maar half wakker²

Wiktionary: half

half

adjective

de helft zijnde
- half → half

half

adjective

consisting of some indefinite portion resembling a half
- half → half
having one parent in common
- half → half
related through one common ancestor
- half → half
consisting of a half
- half → half

adverb

in two equal parts or to an equal degree
- half → half

Cross Translation:

From	To	Via
• half	→ half	↔ demi — Qui contenir, qui fait, qui est la moitié d’une chose diviser ou divisible en deux parties égales.

Engelse en Nederlandse zoekresultaten voor: half

Uitgebreide vertaling voor half (Engels) in het Nederlands

half:

half bijvoeglijk naamwoord

half

half [the ~] zelfstandig naamwoord

the half

the half (halfback; midfield player; flanker)

Vertaal Matrix voor half:

Verwante woorden van "half":

Synoniemen voor "half":

Antoniemen van "half":

Verwante definities voor "half":

Wiktionary: half

Verwante vertalingen van half

Uitgebreide vertaling voor half (Nederlands) in het Engels

half:

half bijvoeglijk naamwoord

half

Vertaal Matrix voor half:

Verwante woorden van "half":

Verwante definities voor "half":

Wiktionary: half

Verwante vertalingen van half