Engels

Uitgebreide vertaling voor snap (Engels) in het Nederlands

snap:

snap bijvoeglijk naamwoord

  1. snap (good looking; beautiful; pretty; )
    mooi; knap; goed ogend; welgevallig; attractief; fraai
  2. snap (graceful; dainty; sophisticated; )
    gracieus; sierlijk; elegant

snap [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the snap (biscuit; cookie; kind of biscuit)
    – a crisp round cookie flavored with ginger 1
    het koekje; de biscuit; de koek; het kaakje; het biscuitje
    • koekje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • biscuit [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • koek [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kaakje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • biscuitje [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. the snap (gingersnap; ginger-snap; ginger nut; ginger snap)
    – a crisp round cookie flavored with ginger 1
    het koekje
    • koekje [het ~] zelfstandig naamwoord

to snap werkwoord (snaps, snapped, snapping)

  1. to snap (bite; rise to the bait)
    happen; toebijten; toehappen; dichtbijten; toesnauwen
    • happen werkwoord (hap, hapt, hapte, hapten, gehapt)
    • toebijten werkwoord (bijt toe, beet toe, beten toe, toegebeten)
    • toehappen werkwoord (hap toe, hapt toe, hapte toe, hapten toe, toegehapt)
    • dichtbijten werkwoord
    • toesnauwen werkwoord (snauw toe, snauwt toe, snauwde toe, snauwden toe, toegesnauwd)
  2. to snap (crackle; crack)
    knappen
    • knappen werkwoord (knap, knapt, knapte, knapten, geknapt)
  3. to snap (explode; burst)
    ontploffen; exploderen; springen; uit elkaar springen; uit elkaar spatten; klappen
    • ontploffen werkwoord (ontplof, ontploft, ontplofte, ontploften, ontploft)
    • exploderen werkwoord (explodeer, explodeert, explodeerde, explodeerden, geëxplodeerd)
    • springen werkwoord (spring, springt, sprong, sprongen, gesprongen)
    • uit elkaar springen werkwoord (spring uit elkaar, springt uit elkaar, sprong uit elkaar, sprongen uit elkaar, uit elkaar gesprongen)
    • uit elkaar spatten werkwoord (spat uit elkaar, spatte uit elkaar, spatten uit elkaar, uit elkaar gespat)
    • klappen werkwoord (klap, klapt, klapte, klapten, geklapt)
  4. to snap (crack; break)
    knakken
    • knakken werkwoord (knak, knakt, knakte, knakten, geknakt)
  5. to snap (flutter; wave; flap; blow)
    wapperen; fladderen
    • wapperen werkwoord (wapper, wappert, wapperde, wapperden, gewapperd)
    • fladderen werkwoord (fladder, fladdert, fladderde, fladderden, gefladderd)
  6. to snap (shout at; snarl; snipe; shout down)
    snauwen; afsnauwen; toesnauwen; afblaffen; afbekken
    • snauwen werkwoord (snauw, snauwt, snauwde, snauwden, gesnauwd)
    • afsnauwen werkwoord (snauw af, snauwt af, snauwde af, snauwden af, afgesnauwd)
    • toesnauwen werkwoord (snauw toe, snauwt toe, snauwde toe, snauwden toe, toegesnauwd)
    • afblaffen werkwoord (blaf af, blaft af, blafte af, blaften af, afgeblaft)
    • afbekken werkwoord (bek af, bekt af, bekte af, bekten af, afgebekt)
  7. to snap (cut)
  8. to snap
    – To automatically align drawing objects to gridlines, guides, columns, other objects, etc. 2
    uitlijnen
    • uitlijnen werkwoord (lijn uit, lijnt uit, lijnde uit, lijnden uit, uitgelijnd)

Conjugations for snap:

present
  1. snap
  2. snap
  3. snaps
  4. snap
  5. snap
  6. snap
simple past
  1. snapped
  2. snapped
  3. snapped
  4. snapped
  5. snapped
  6. snapped
present perfect
  1. have snapped
  2. have snapped
  3. has snapped
  4. have snapped
  5. have snapped
  6. have snapped
past continuous
  1. was snapping
  2. were snapping
  3. was snapping
  4. were snapping
  5. were snapping
  6. were snapping
future
  1. shall snap
  2. will snap
  3. will snap
  4. shall snap
  5. will snap
  6. will snap
continuous present
  1. am snapping
  2. are snapping
  3. is snapping
  4. are snapping
  5. are snapping
  6. are snapping
subjunctive
  1. be snapped
  2. be snapped
  3. be snapped
  4. be snapped
  5. be snapped
  6. be snapped
diverse
  1. snap!
  2. let's snap!
  3. snapped
  4. snapping
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor snap:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afsnauwen falling out with; snapping; snubbing
biscuit biscuit; cookie; kind of biscuit; snap
biscuitje biscuit; cookie; kind of biscuit; snap
happen bites; flesh-wounds; teeth punctures
kaakje biscuit; cookie; kind of biscuit; snap biscuit; cookie
klappen acclaim; applause; blows with the fist; cheer; cracks; ovation; physical violence; punch; smacks
knakken breaking; snapping
koek biscuit; cookie; kind of biscuit; snap
koekje biscuit; cookie; ginger nut; ginger snap; ginger-snap; gingersnap; kind of biscuit; snap
springen jumping; jumping down; jumping off; leaping
toehappen biting at
- breeze; catch; centering; child's play; cinch; crack; cracking; duck soup; elasticity; grab; picnic; piece of cake; press stud; pushover; shot; snap bean; snap fastener; snapshot; snatch; walkover
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afbekken shout at; shout down; snap; snarl; snipe growl at; snap at; snarl at
afblaffen shout at; shout down; snap; snarl; snipe growl at; snap at; snarl at
afsnauwen shout at; shout down; snap; snarl; snipe burst out to; growl at; snap at; snarl at
dichtbijten bite; rise to the bait; snap
een knippend geluid maken cut; snap
exploderen burst; explode; snap explode
fladderen blow; flap; flutter; snap; wave
happen bite; rise to the bait; snap
klappen burst; explode; snap applaud; blab; chat; chatter; clap; have a conversation; narrate; rattle; relate; speak; talk; tell
knakken break; crack; snap
knappen crack; crackle; snap
ontploffen burst; explode; snap blow to pieces; blow up; explode
snauwen shout at; shout down; snap; snarl; snipe growl; growl at; snap at; snarl; snarl at
springen burst; explode; snap blow to pieces; blow up; explode; hop up; jump; jump up; leap; leap up; make a little jump
toebijten bite; rise to the bait; snap growl at; snap at; snarl at
toehappen bite; rise to the bait; snap
toesnauwen bite; rise to the bait; shout at; shout down; snap; snarl; snipe growl at; snap at; snarl at
uit elkaar spatten burst; explode; snap blow to pieces; blow up; explode
uit elkaar springen burst; explode; snap blow to pieces; blow up; explode
uitlijnen snap align; line up
wapperen blow; flap; flutter; snap; wave
- break down; bust; click; crack; flick; lose it; photograph; rupture; shoot; snarl; snatch; snatch up; tear
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
attractief beautiful; charming; good looking; good-looking; handsome; lovely; nice; personable; pretty; snap adorable; alluring; appealing; attracting; attractive; charming; desireable; enchanting; entrancing; inviting; lovely; pretty; tempting
elegant dainty; elegant; graceful; handsome; lovely; nice; personable; petite; pretty; refined; slight; snap; sophisticated; stylish aesthetic; classical; classy; distinguished; elegant; esthetic; glamorous; glamourous; graceful; in good style; in good taste; refined; smart; sophisticated; stylish; tasteful; with class
fraai beautiful; charming; good looking; good-looking; handsome; lovely; nice; personable; pretty; snap
gracieus dainty; elegant; graceful; handsome; lovely; nice; personable; petite; pretty; refined; slight; snap; sophisticated; stylish charming; elegant; graceful
knap beautiful; charming; good looking; good-looking; handsome; lovely; nice; personable; pretty; snap able; attractive; beautiful; bright; capable; charming; clever; enchanting; entrancing; good-looking; handsome; ingenious; keen; lovely; pretty; skilful; skillful; smart
mooi beautiful; charming; good looking; good-looking; handsome; lovely; nice; personable; pretty; snap attractive; beautiful; charming; enchanting; entrancing; handsome; lovely; pretty
sierlijk dainty; elegant; graceful; handsome; lovely; nice; personable; petite; pretty; refined; slight; snap; sophisticated; stylish charming; distinguished; elegant; graceful; refined; sophisticated; stylish
welgevallig beautiful; charming; good looking; good-looking; handsome; lovely; nice; personable; pretty; snap
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- snatch
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
goed ogend beautiful; charming; good looking; good-looking; handsome; lovely; nice; personable; pretty; snap

Verwante woorden van "snap":


Synoniemen voor "snap":


Antoniemen van "snap":

  • inelasticity

Verwante definities voor "snap":

  1. (American football) putting the ball in play by passing it (between the legs) to a back1
    • the quarterback fumbled the snap1
  2. the act of catching an object with the hands1
    • the infielder's snap and throw was a single motion1
  3. the act of snapping the fingers; movement of a finger from the tip to the base of the thumb on the same hand1
    • he gave his fingers a snap1
  4. any undertaking that is easy to do1
  5. a fastener used on clothing; fastens with a snapping sound1
    • children can manage snaps better than buttons1
  6. an informal photograph; usually made with a small hand-held camera1
  7. the tendency of a body to return to its original shape after it has been stretched or compressed1
    • the waistband had lost its snap1
  8. a sudden breaking1
  9. a sudden sharp noise1
    • he can hear the snap of a twig1
  10. the noise produced by the rapid movement of a finger from the tip to the base of the thumb on the same hand1
    • servants appeared at the snap of his fingers1
  11. a crisp round cookie flavored with ginger1
  12. tender green beans without strings that easily snap into sections1
  13. a spell of cold weather1
  14. break suddenly and abruptly, as under tension1
    • The pipe snapped1
  15. close with a snapping motion1
    • The lock snapped shut1
  16. utter in an angry, sharp, or abrupt tone1
    • The sales clerk snapped a reply at the angry customer1
  17. record on photographic film1
    • She snapped a picture of the President1
  18. cause to make a snapping sound1
    • snap your fingers1
  19. put in play with a snap1
    • snap a football1
  20. to grasp hastily or eagerly1
  21. bring the jaws together1
    • he snapped indignantly1
  22. separate or cause to separate abruptly1
    • The rope snapped1
  23. lose control of one's emotions1
    • When her baby died, she snapped1
  24. move or strike with a noise1
    • his arm was snapped forward1
  25. move with a snapping sound1
    • bullets snapped past us1
  26. make a sharp sound1
    • his fingers snapped1
  27. To automatically align drawing objects to gridlines, guides, columns, other objects, etc.2

Wiktionary: snap

snap
verb
  1. to say abruptly or sharply

Cross Translation:
FromToVia
snap klakken; klappen; kletteren claquer — Faire un certain bruit aigu et éclatant.

Verwante vertalingen van snap



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor snap (Nederlands) in het Engels

snap:

snap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de snap (in een hap en een snap)
    in a jiffy; the bite

Vertaal Matrix voor snap:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bite in een hap en een snap; snap aanbijten; hap; knauw; mondvol
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bite dichtbijten; happen; snerpen; toebijten; toehappen; toesnauwen
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
in a jiffy in een hap en een snap; snap

Verwante woorden van "snap":


snappen:

snappen werkwoord (snap, snapt, snapte, snapten, gesnapt)

  1. snappen (betrappen)
    to catch; to snatch; sneak up on; to seize; to twig; to tattle; take unaware
    • catch werkwoord (catches, catched, catching)
    • snatch werkwoord (snatchs, snatched, snatching)
    • sneak up on werkwoord
    • seize werkwoord (seizes, seized, seizing)
    • twig werkwoord (twigs, twigged, twigging)
    • tattle werkwoord (tattles, tattled, tattling)
    • take unaware werkwoord
  2. snappen (met het verstand vatten; begrijpen; inzien)
    to understand; to comprehend; to grasp; to get
    • understand werkwoord (understands, understood, understanding)
    • comprehend werkwoord (comprehends, comprehended, comprehending)
    • grasp werkwoord (grasps, grasped, grasping)
    • get werkwoord (gets, got, getting)
  3. snappen (op heterdaad betrappen)

Conjugations for snappen:

o.t.t.
  1. snap
  2. snapt
  3. snapt
  4. snappen
  5. snappen
  6. snappen
o.v.t.
  1. snapte
  2. snapte
  3. snapte
  4. snapten
  5. snapten
  6. snapten
v.t.t.
  1. ben gesnapt
  2. bent gesnapt
  3. is gesnapt
  4. zijn gesnapt
  5. zijn gesnapt
  6. zijn gesnapt
v.v.t.
  1. was gesnapt
  2. was gesnapt
  3. was gesnapt
  4. waren gesnapt
  5. waren gesnapt
  6. waren gesnapt
o.t.t.t.
  1. zal snappen
  2. zult snappen
  3. zal snappen
  4. zullen snappen
  5. zullen snappen
  6. zullen snappen
o.v.t.t.
  1. zou snappen
  2. zou snappen
  3. zou snappen
  4. zouden snappen
  5. zouden snappen
  6. zouden snappen
diversen
  1. snap!
  2. snapt!
  3. gesnapt
  4. snappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

snappen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het snappen (begrijpen; vatten)
    the understanding

Vertaal Matrix voor snappen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
catch buit; deurknip; grendel; knip; knipslot; knipsluiting; onderschepping; schoot; schuif; tong; vangst; verschuifbare sluiting
grasp begrijpen; inzicht
tattle apekool; flauwekul; gebeuzel; geleuter; gezwam; gezwets; humbug; klets; kletskoek; kletspraat; kolder; kolderverhaal; kul; larie; nonsens; quatsch; rimram; waanzin
twig deelsoort; loot; tak; takje; twijg
understanding begrijpen; snappen; vatten begrijpen; brein; brille; genie; hersens; idee; intellect; intelligentie; inzicht; vernuft; verstand; verstandhouding
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
catch betrappen; snappen aanklampen; aanpakken; azen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; buitmaken; graaien; grijpen; grissen; inpakken; inpalmen; jatten; klauwen; onverlangd krijgen; opdoen; oplopen; opvangen; pakken; pikken; prooizoeken; snaaien; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verstrikken; wat neervalt opvangen; wegkapen
catch s.o. in the act op heterdaad betrappen; snappen
catcj s.o. red-handed op heterdaad betrappen; snappen
comprehend begrijpen; inzien; met het verstand vatten; snappen
get begrijpen; inzien; met het verstand vatten; snappen binnenbrengen; binnenhalen; halen; inrukken; onverlangd krijgen; opdoen; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren; oplopen; pakken
grasp begrijpen; inzien; met het verstand vatten; snappen aanklampen; beetgrijpen; beetpakken; beseffen; doorzien; graaien; grijpen; grissen; inzien; jatten; klemmen; knellen; omklemmen; onderkennen; pikken; realiseren; snaaien; vastklampen; vastpakken; wegkapen
seize betrappen; snappen aanhouden; aanklampen; aanpakken; arresteren; beetgrijpen; beetpakken; bemachtigen; bevangen; buitmaken; confisqueren; eigen maken; gevangennemen; graaien; grijpen; grissen; iets bemachtigen; in beslag nemen; ingrijpen; inrekenen; jatten; klauwen; klemmen; knellen; kopen; omklemmen; oppakken; pakken; pikken; snaaien; te pakken krijgen; toegrijpen; toetasten; vangen; vastklampen; vastpakken; vatten; verbeurdverklaren; verkrijgen; veroveren; verstrikken; verwerven; wegkapen; zich bedienen
snatch betrappen; snappen achteroverdrukken; afnemen; afpakken; aftroggelen; benemen; beroven; bietsen; gappen; graaien; grijpen; grissen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; wegrukken
sneak up on betrappen; snappen
take unaware betrappen; snappen iets onverwachts doen; verrassen
tattle betrappen; snappen overbrieven; uit de school klappen; verklikken
twig betrappen; snappen
understand begrijpen; inzien; met het verstand vatten; snappen begrijpen; doorzien hebben; inzien; leerstof beheersen; onder de knie hebben; opvatten; verstaan
- begrijpen; vatten; verstaan
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
understanding vol begrip

Verwante woorden van "snappen":


Synoniemen voor "snappen":


Verwante definities voor "snappen":

  1. het kunnen volgen met je verstand3
    • ik snap niet wat je zegt3

Wiktionary: snappen

snappen
verb
  1. to fail to understand
  2. decipher, understand
  3. to understand
  4. to perceive and understand (jump)
  5. to understand; to recognize
  6. to be aware of the meaning of

Cross Translation:
FromToVia
snappen understand; comprehend; realize; appreciate; apprehend; catch; see comprendrecontenir en soi.
snappen surprise; take unawares surprendreprendre sur le fait, trouver dans une action, dans un état où on ne croire pas voir, en parlant de quelqu’un.

Verwante vertalingen van snap