Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
-
slip:
- slipje; onderbroek; slip; overtrek; fout; vergissing; misgreep; dwaling; misslag; abuis; onderjurk; verspreking; spreekfout; blunder; domheid; giller; flater; glooiing; glooiingshoek
- slippen; uitglijden; glijden; glippen; glibberen; uitschuiven; uitglibberen; onderuitgaan; wegschieten; uitschieten; ontschieten; per ongeluk zeggen; ontglippen; ontvallen; floepen; wegglippen; strompelen
- Wiktionary:
Nederlands naar Engels: Meer gegevens...
Engels
Uitgebreide vertaling voor slip (Engels) in het Nederlands
slip:
-
the slip (underpants; knickers; panties; petticoat)
-
the slip (cover)
-
the slip (error; fault; mistake; incorrectness; flaw; oversight; blunder)
– a socially awkward or tactless act 1 -
the slip (petticoat)
-
the slip (slip of the tongue)
de verspreking -
the slip (slip of the tongue)
-
the slip (scream; howler; oversight; hoot; flaw; error; mistake; failing; blunder; fault; gas)
-
the slip (inclination; incline; ramp; slope; descent)
-
to slip (skid; slide; slither; glide; slip up; skim)
-
to slip
-
to slip (fall over; topple over; postpone; trip; delay; fall flat)
uitschuiven; slippen; uitglibberen; onderuitgaan; uitglijden; wegschieten; uitschieten-
uitschuiven werkwoord
-
uitglibberen werkwoord
-
onderuitgaan werkwoord (ga onderuit, gaat onderuit, ging onderuit, gingen onderuit, onderuit gegaan)
-
wegschieten werkwoord
-
-
to slip (be a slip of the tongue; escape)
-
to slip (sneak; make a slip; steal)
-
to slip (stumble; founder; be tripped up; trip)
Conjugations for slip:
present
- slip
- slip
- slips
- slip
- slip
- slip
simple past
- slipped
- slipped
- slipped
- slipped
- slipped
- slipped
present perfect
- have slipped
- have slipped
- has slipped
- have slipped
- have slipped
- have slipped
past continuous
- was slipping
- were slipping
- was slipping
- were slipping
- were slipping
- were slipping
future
- shall slip
- will slip
- will slip
- shall slip
- will slip
- will slip
continuous present
- am slipping
- are slipping
- is slipping
- are slipping
- are slipping
- are slipping
subjunctive
- be slipped
- be slipped
- be slipped
- be slipped
- be slipped
- be slipped
diverse
- slip!
- let's slip!
- slipped
- slipping
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor slip:
Verwante woorden van "slip":
Synoniemen voor "slip":
Verwante definities voor "slip":
Wiktionary: slip
slip
Cross Translation:
noun
slip
-
small piece of paper
-
act of slipping
- slip → slip
-
women’s undergarment
- slip → slip
-
medicine: return to previous behaviour
- slip → herval
-
to lose one's traction
- slip → slippen; uitglijden; falen
-
to err
- slip → falen
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• slip | → onderbroek | ↔ Unterhose — Hose, die direkt am Körper anliegen und unter anderen Kleidungsstücken tragen wird |
• slip | → onderjurk | ↔ Unterrock — Rock, der unter einem normalen Rock als Unterbekleidung getragen wird |
• slip | → fiche; kaartje; kaart | ↔ fiche — Action de ficher, d’enfoncer ; quantité dont on enfonce dans le sol un pieu de fondation. |
• slip | → glibberen; glijden; glippen; schuiven; uitglijden | ↔ glisser — Se mettre en mouvement, comme couler sur une surface lisse ou le long d’un autre corps. |
Verwante vertalingen van slip
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor slip (Nederlands) in het Engels
slip:
-
de slip (onderbroek; slipje)
Vertaal Matrix voor slip:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
knickers | onderbroek; slip; slipje | broekje; korte broek; onderbroeken; slipjes |
panties | onderbroek; slip; slipje | broekje; damesondergoed; korte broek; lingerie; onderbroeken; slipjes |
petticoat | onderbroek; slip; slipje | onderjurk; onderrok |
slip | onderbroek; slip; slipje | abuis; blunder; domheid; dwaling; flater; fout; giller; glooiing; glooiingshoek; misgreep; misslag; onderjurk; overtrek; spreekfout; vergissing; verspreking |
underpants | onderbroek; slip; slipje | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
slip | floepen; glibberen; glijden; glippen; onderuitgaan; ontglippen; ontschieten; ontvallen; per ongeluk zeggen; slippen; strompelen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegglippen; wegschieten |
Verwante woorden van "slip":
slippen:
-
slippen (uitglijden)
-
slippen (onderuitgaan; uitschuiven; uitglibberen; uitglijden; wegschieten; uitschieten)
Conjugations for slippen:
o.t.t.
- slip
- slipt
- slipt
- slippen
- slippen
- slippen
o.v.t.
- slipte
- slipte
- slipte
- slipten
- slipten
- slipten
v.t.t.
- heb geslipt
- hebt geslipt
- heeft geslipt
- hebben geslipt
- hebben geslipt
- hebben geslipt
v.v.t.
- had geslipt
- had geslipt
- had geslipt
- hadden geslipt
- hadden geslipt
- hadden geslipt
o.t.t.t.
- zal slippen
- zult slippen
- zal slippen
- zullen slippen
- zullen slippen
- zullen slippen
o.v.t.t.
- zou slippen
- zou slippen
- zou slippen
- zouden slippen
- zouden slippen
- zouden slippen
en verder
- ben geslipt
- bent geslipt
- is geslipt
- zijn geslipt
- zijn geslipt
- zijn geslipt
diversen
- slip!
- slipt!
- geslipt
- slippend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het slippen