Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. hassle:
  2. Wiktionary:


Engels

Uitgebreide vertaling voor hassle (Engels) in het Nederlands

hassle:

hassle [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the hassle (bother; mess; fuss)
    de rompslomp; veel gedoe
  2. the hassle (trouble making; chicanery; fuss)
    de narigheid; de trammelant; het gelazer
  3. the hassle (messing around; fooling around; messing about)
    het geklooi; gerotzooi; het gerommel

Vertaal Matrix voor hassle:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
geklooi fooling around; hassle; messing about; messing around
gelazer chicanery; fuss; hassle; trouble making
gerommel fooling around; hassle; messing about; messing around messing about; playing around
gerotzooi fooling around; hassle; messing about; messing around mess up
narigheid chicanery; fuss; hassle; trouble making difficulty
rompslomp bother; fuss; hassle; mess fuss and bother; to-do
trammelant chicanery; fuss; hassle; trouble making
veel gedoe bother; fuss; hassle; mess
- bother; dogfight; fuss; rough-and-tumble; scuffle; trouble; tussle

Verwante woorden van "hassle":

  • hassles

Synoniemen voor "hassle":


Verwante definities voor "hassle":

  1. disorderly fighting1
  2. an angry disturbance1

Wiktionary: hassle


Cross Translation:
FromToVia
hassle belemmeren; hinderen; storen; verstoren gêner — Causer de la gêne