Home ->Woordenboeken ->Engels/Nederlands ->Zoek: closed

Engelse en Nederlandse zoekresultaten voor: closed

Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. closed:
  2. close:
  3. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor closed (Engels) in het Nederlands

closed:

closed bijvoeglijk naamwoord

  1. closed (dense; shut)
    gesloten; dicht; afgesloten; toe
  2. closed (shut)
    dicht zijn
  3. closed
    geloken
  4. closed
    – Pertaining to the status of an opportunity where all sales stages are complete and no further activity is required. 1
    afgesloten

Vertaal Matrix voor closed:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afgesloten closed; dense; shut
dicht closed; dense; shut dense; locked; sealed
gesloten closed; dense; shut aloof; locked; not saying much; reserved; reticent; sealed; taciturn; tight-lipped
- closed in; shut; unopen; unsympathetic
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
toe closed; dense; shut ah; come off it; come on; for; please; there; to; towards
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- locked; shut
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dicht zijn closed; shut
geloken closed

Verwante woorden van "closed":


Synoniemen voor "closed":


Antoniemen van "closed":


Verwante definities voor "closed":

  1. not open2
  2. not open or affording passage or access2
    • the many closed streets made travel difficult2
    • our neighbors peeped from behind closed curtains2
  3. used especially of mouth or eyes2
    • he sat quietly with closed eyes2
  4. blocked against entry2
    • a closed porch2
  5. (set theory) of an interval that contains both its endpoints2
  6. not having an open mind2
    • a closed mind unreceptive to new ideas2
  7. not open to the general public2
    • a closed meeting2
  8. with shutters closed2
  9. requiring union membership2
    • a closed shop2
  10. Pertaining to the status of an opportunity where all sales stages are complete and no further activity is required.1

Wiktionary: closed

closed
adjective
  1. non public
  2. not open
closed
adjective
  1. gesloten
Cross Translation:
FromToVia
• closed → bekrompen; eng; krap; nauw; smal ↔ étroit — Traductions à trier suivant le sens

close:

to close werkwoord (closes, closed, closing)

  1. to close (lock up; lock)
    afsluiten; dichtdoen
    • afsluiten werkwoord (sluit af, sloot af, sloten af, afgesloten)
    • dichtdoen werkwoord (doe dicht, doet dicht, deed dicht, deden dicht, dichtgedaan)
  2. to close (shut; draw)
    afsluiten; sluiten; toedoen; dichtdoen; toemaken
    • afsluiten werkwoord (sluit af, sloot af, sloten af, afgesloten)
    • sluiten werkwoord (sluit, sloot, sloten, gesloten)
    • toedoen werkwoord (doe toe, doet toe, deed toe, deden toe, toegedaan)
    • dichtdoen werkwoord (doe dicht, doet dicht, deed dicht, deden dicht, dichtgedaan)
    • toemaken werkwoord
  3. to close (shut; pull to; pull shut)
    sluiten; dichtdoen; toedoen; dichtmaken; toetrekken
    • sluiten werkwoord (sluit, sloot, sloten, gesloten)
    • dichtdoen werkwoord (doe dicht, doet dicht, deed dicht, deden dicht, dichtgedaan)
    • toedoen werkwoord (doe toe, doet toe, deed toe, deden toe, toegedaan)
    • dichtmaken werkwoord (maak dicht, maakt dicht, maakte dicht, maakten dicht, dichtgemaakt)
    • toetrekken werkwoord (trek toe, trekt toe, trok toe, trokken toe, toegetrokken)
  4. to close (plug; demarcate; put under seal; )
    dichtmaken; dichten; stoppen; dichtstoppen
    • dichtmaken werkwoord (maak dicht, maakt dicht, maakte dicht, maakten dicht, dichtgemaakt)
    • dichten werkwoord (dicht, dichtte, dichtten, gedicht)
    • stoppen werkwoord (stop, stopt, stopte, stopten, gestopt)
    • dichtstoppen werkwoord (stop dicht, stopt dicht, stopte dicht, stopten dicht, dichtgestopt)
  5. to close (click shut; shut)
    zich sluiten; dichtgaan; toevallen; dichtvallen
    • zich sluiten werkwoord
    • dichtgaan werkwoord (ga dicht, gaat dicht, ging dicht, gingen dicht, dichtgegaan)
    • toevallen werkwoord (val toe, valt toe, viel toe, vielen toe, toegevallen)
    • dichtvallen werkwoord (valt dicht, viel dicht, dichtgevallen)
  6. to close (turn off; close down)
    toedraaien
    • toedraaien werkwoord (draai toe, draait toe, draaide toe, draaiden toe, toegedraaid)
  7. to close
    – To end an application's relationship with an open file so that the application will no longer be able to access the file without opening it again. 1
    sluiten
    • sluiten werkwoord (sluit, sloot, sloten, gesloten)

Conjugations for close:

present
  1. close
  2. close
  3. closes
  4. close
  5. close
  6. close
simple past
  1. closed
  2. closed
  3. closed
  4. closed
  5. closed
  6. closed
present perfect
  1. have closed
  2. have closed
  3. has closed
  4. have closed
  5. have closed
  6. have closed
past continuous
  1. was closing
  2. were closing
  3. was closing
  4. were closing
  5. were closing
  6. were closing
future
  1. shall close
  2. will close
  3. will close
  4. shall close
  5. will close
  6. will close
continuous present
  1. am closing
  2. are closing
  3. is closing
  4. are closing
  5. are closing
  6. are closing
subjunctive
  1. be closed
  2. be closed
  3. be closed
  4. be closed
  5. be closed
  6. be closed
diverse
  1. close!
  2. let's close!
  5. closed
  6. closing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

close bijvoeglijk naamwoord

  1. close (smooth; flat; level; )
    vlak; effen; gelijk; egaal; glad; geslepen; strak; plat; vlakuit
    • vlak bijvoeglijk naamwoord
    • effen bijvoeglijk naamwoord
    • gelijk bijvoeglijk naamwoord
    • egaal bijvoeglijk naamwoord
    • glad bijvoeglijk naamwoord
    • geslepen bijvoeglijk naamwoord
    • strak bijvoeglijk naamwoord
    • plat bijvoeglijk naamwoord
    • vlakuit bijwoord
  2. close (stuffy; muggy; sweltering; )
    benauwd; bedompt; drukkend; muf
  3. close (affectionate; attached; devoted)
    verknocht; gehecht
  4. close (perishing; evanescent; transient; )
    vergankelijk; voorbijgaand; eindig
  5. close (closely; just; narrowly)
    ternauwernood; rakelings

close bijwoord

  1. close (nearby; close by; near; close to)
    dichtbij
    – op een kleine afstand 3
    • dichtbij bijvoeglijk naamwoord
      • de school is dichtbij voor ons3
    in de buurt; nabijgelegen; vlakbij; nabij

Vertaal Matrix voor close:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afsluiten closing the shop; shutdown
dichtdoen blocking; closing
dichten writing poetry
dichtmaken barrier; close-down; closing; locking; partition; shutting
gelijk right
stoppen coming to a stop; halting; plugging; stopping
toedoen doing
vlak area; face; level
- closing; closing curtain; conclusion; end; ending; finale; finis; finish; last; stopping point
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afsluiten close; draw; lock; lock up; shut bring to a close; bring to a conclusion; bring to an end; conclude; end; exit; finish; finish off; lock; shut down
dichtdoen close; draw; lock; lock up; pull shut; pull to; shut button up; lock
dichten bind; close; demarcate; fence off; plug; put under seal; seal; shut; stop up caulk; fill gaps; isolate; make cold-resistant; seal; stop; stop holes; write poetry
dichtgaan click shut; close; shut
dichtmaken bind; close; demarcate; fence off; plug; pull shut; pull to; put under seal; seal; shut; stop up lock
dichtstoppen bind; close; demarcate; fence off; plug; put under seal; seal; shut; stop up
dichtvallen click shut; close; shut
sluiten close; draw; pull shut; pull to; shut lock
stoppen bind; close; demarcate; fence off; plug; put under seal; seal; shut; stop up abandon; adjourn; brake; bring to a close; bring to a conclusion; bring to a halt; bring to a standstill; bring to an end; cease; come to a stand-still; conclude; darn; drop out; end; fill up; finish; finish off; give up; halt; mend; pull out; put a brake on; put out; quit; remain standing; set out; slow down; stand still; stay put; stop; turn off
toedoen close; draw; pull shut; pull to; shut
toedraaien close; close down; turn off
toemaken close; draw; shut
toetrekken close; pull shut; pull to; shut
toevallen click shut; close; shut accrue to; fall to
zich sluiten click shut; close; shut
- close down; close up; come together; conclude; fill up; fold; shut; shut down
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedompt close; muggy; musty; stale; stifling; stuffy; sultry; sweltering
benauwd close; muggy; musty; stale; stifling; stuffy; sultry; sweltering awkward; critical; hard; muggy; painful; perilous; precarious; review; stuffy; sultry; sweltering; worrisome
dichtbij close; close by; close to; near; nearby
drukkend close; muggy; musty; stale; stifling; stuffy; sultry; sweltering
effen bluntly; close; close by; coarse; crude; even; flat; flatly; level; point blank; smooth; uniform; unwavering; vulgar plain
egaal bluntly; close; close by; coarse; crude; even; flat; flatly; level; point blank; smooth; uniform; unwavering; vulgar
eindig brief; casual; close; current; cursory; empty; evanescent; fleeting; informal; momentary; null; of short duration; passing; perfunctory; perishing; short; superficial; temporary; transient; transitory; volatile
gehecht affectionate; attached; close; devoted
gelijk bluntly; close; close by; coarse; crude; even; flat; flatly; level; point blank; smooth; uniform; unwavering; vulgar at once; directly; ditto; identical; immediately; instantly; now; right now; similar; the same
geslepen bluntly; close; close by; coarse; crude; even; flat; flatly; level; point blank; smooth; uniform; unwavering; vulgar cunning; false; low; mean; nasty; polished; roguish; seasoned; sharp; sharpened; shrewd; slick; slippery; sly; smoothened; underhand; vicious; vile; well sharpened
glad bluntly; close; close by; coarse; crude; even; flat; flatly; level; point blank; smooth; uniform; unwavering; vulgar greasy; slippery; slithery
muf close; muggy; musty; stale; stifling; stuffy; sultry; sweltering dusty; flat; fuggy; fusty; musty; stale; stuffy; unsavory; unsavoury; vapid
nabij close; close by; close to; near; nearby
nabijgelegen close; close by; close to; near; nearby
plat bluntly; close; close by; coarse; crude; even; flat; flatly; level; point blank; smooth; uniform; unwavering; vulgar banal; below the belt; coarse; commonplace; crude; evened; flat; flattened; gross; horizontal; nasty; racial; rotten; seedy; shabby; smoothed; stale; trite; trivial; unmannerly; unsavory; unsavoury; vapid; vulgar
strak bluntly; close; close by; coarse; crude; even; flat; flatly; level; point blank; smooth; uniform; unwavering; vulgar fixed; fossilised; fossilized; petrified; rigid; set; star; stern; stiff; taut; tight
vergankelijk brief; casual; close; current; cursory; empty; evanescent; fleeting; informal; momentary; null; of short duration; passing; perfunctory; perishing; short; superficial; temporary; transient; transitory; volatile
verknocht affectionate; attached; close; devoted
vlak bluntly; close; close by; coarse; crude; even; flat; flatly; level; point blank; smooth; uniform; unwavering; vulgar evened; flattened; horizontal; smoothed
voorbijgaand brief; casual; close; current; cursory; empty; evanescent; fleeting; informal; momentary; null; of short duration; passing; perfunctory; perishing; short; superficial; temporary; transient; transitory; volatile provisional; temporal; temporary
- airless; cheeseparing; close-fitting; closelipped; closemouthed; confining; faithful; near; nigh; penny-pinching; secretive; skinny; snug; stuffy; tight; tightlipped; unaired
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rakelings close; closely; just; narrowly
ternauwernood close; closely; just; narrowly barely; hardly; scarcely
vlakbij close; close by; close to; near; nearby
vlakuit bluntly; close; close by; coarse; crude; even; flat; flatly; level; point blank; smooth; uniform; unwavering; vulgar
- closely; near; nigh; tight
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- intimate; shut
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
in de buurt close; close by; close to; near; nearby

Verwante woorden van "close":


Synoniemen voor "close":


Antoniemen van "close":


Verwante definities voor "close":

  1. marked by fidelity to an original2
    • a close translation2
  2. rigorously attentive; strict and thorough2
    • close supervision2
    • paid close attention2
    • a close study2
    • kept a close watch on expenditures2
  3. not far distant in time or space or degree or circumstances2
    • she was close to tears2
    • had a close call2
  4. at or within a short distance in space or time or having elements near each other2
    • close to noon2
    • how close are we to town?2
    • a close formation of ships2
  5. close in relevance or relationship2
    • a close family2
    • we are all...in close sympathy with...2
    • close kin2
    • a close resemblance2
  6. inclined to secrecy or reticence about divulging information2
    • although they knew her whereabouts her friends kept close about it2
  7. crowded2
    • close quarters2
  8. (of a contest or contestants) evenly matched2
    • a close contest2
    • a close election2
  9. giving or spending with reluctance2
    • very close (or near) with his money2
  10. used of hair or haircuts2
    • a close military haircut2
  11. fitting closely but comfortably2
    • a close fit2
  12. confined to specific persons2
    • a close secret2
  13. strictly confined or guarded2
    • kept under close custody2
  14. of textiles2
    • a close weave2
  15. lacking fresh air2
    • the dreadfully close atmosphere2
  16. near in time or place or relationship2
    • the bullet didn't come close2
    • don't get too close to the fire2
  17. in an attentive manner2
  18. the concluding part of any performance2
  19. the last section of a communication2
  20. the temporal end; the concluding time2
    • they were playing better at the close of the season2
  21. finish a game in baseball by protecting a lead2
    • The relief pitcher closed with two runs in the second inning2
  22. complete a business deal, negotiation, or an agreement2
    • We closed on the house on Friday2
    • They closed the deal on the building2
  23. unite or bring into contact or bring together the edges of2
    • close the circuit2
    • close a wound2
    • close a book2
  24. move so that an opening or passage is obstructed; make shut2
  25. become closed2
    • The windows closed with a loud bang2
  26. fill or stop up2
    • Can you close the cracks with caulking?2
  27. bar access to2
    • Due to the accident, the road had to be closed for several hours2
  28. bring together all the elements or parts of2
    • Management closed ranks2
  29. draw near2
    • The probe closed with the space station2
  30. come together, as if in an embrace2
    • Her arms closed around her long lost relative2
  31. change one's body stance so that the forward shoulder and foot are closer to the intended point of impact2
  32. cause a window or an application to disappear on a computer desktop2
  33. engage at close quarters2
    • close with the enemy2
  34. finish or terminate (meetings, speeches, etc.)2
    • The meeting was closed with a charge by the chairman of the board2
  35. cease to operate or cause to cease operating2
    • The owners decided to move and to close the factory2
    • My business closes every night at 8 P.M.2
  36. come to a close2
    • The concert closed with a nocturne by Chopin2
  37. be priced or listed when trading stops2
    • The stock market closed high this Friday2
    • My new stocks closed at $59 last night2
  38. To end an application's relationship with an open file so that the application will no longer be able to access the file without opening it again.1

Wiktionary: close

close
adjective
  1. at a little distance
verb
  1. to make smaller
  2. move (a door)
  3. obstruct (an opening)
  4. put an end to
close
verb
  1. (overgankelijk) een vaste afspraak maken
  2. sluiten van een gat, opening
  3. toedoen, dichtmaken
adjective
  1. niet ver van hier
Cross Translation:
FromToVia
• close → einde ↔ Schluss — Ende oder Handlung des Beendens (siehe auch „beenden“)
• close → nauw; eng ↔ eng — schmal, nahe anliegend; von relativ geringer Ausdehnung
• close → op slot doen; sluiten; afsluiten; dichtdoen; dichtmaken; toedoen ↔ fermer — Clore.
• close → gezellig; innig; intiem; knus; vertrouwelijk ↔ intime — profondément intérieur, en parlant surtout de ce qui fait l’essence réelle d’une chose.
• close → aanstaand; eerstvolgend; komend; dichtbij ↔ proche — Traductions à trier suivant le sens
• close → dichtbij; nabij; daarnaast; ernaast; hiernaast; in de nabijheid ↔ près — À petite distance ou à peu de temps.
• close → bekrompen; eng; krap; nauw; smal ↔ étroit — Traductions à trier suivant le sens

Verwante vertalingen van closed







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.2006 seconde
Page rendered in 1.0 seconds