Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. birch:
  2. Wiktionary:


Engels

Uitgebreide vertaling voor birch (Engels) in het Nederlands

birch:

birch [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the birch
    de berk
    • berk [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. the birch (birch tree)
    – any betulaceous tree or shrub of the genus Betula having a thin peeling bark 1
    de berk; de berkenboom
    • berk [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • berkenboom [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. the birch
    – hard close-grained wood of any of various birch trees; used especially in furniture and interior finishes and plywood 1
    het berkenhout

Vertaal Matrix voor birch:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
berk birch; birch tree
berkenboom birch; birch tree
berkenhout birch
- birch rod
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- birchen; birken

Verwante woorden van "birch":

  • birches

Synoniemen voor "birch":


Verwante definities voor "birch":

  1. consisting of or made of wood of the birch tree1
  2. a switch consisting of a twig or a bundle of twigs from a birch tree; used to hit people as punishment1
    • my father never spared the birch1
  3. any betulaceous tree or shrub of the genus Betula having a thin peeling bark1
  4. hard close-grained wood of any of various birch trees; used especially in furniture and interior finishes and plywood1
  5. whip with a birch twig1

Wiktionary: birch

birch
noun
  1. tree

Cross Translation:
FromToVia
birch berk BirkeBotanik: Vertreter der Gattung Betula
birch berk; berkeboom bouleau — botan|nocat=1 arbre forestier, de la famille des bétulacées, remarquable son écorce blanche et noire, dont le bois est employé dans la boissellerie, la saboterie, le charronnage ; les jeunes pousses, très flexibles, dans la fabrication des balais, et l’écorce d
birch geselen; aan de kaak stellen; hekelen fustigerfrapper à coups de verges.