Engels

Uitgebreide vertaling voor teaching (Engels) in het Nederlands

teaching:

teaching [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the teaching (training; schooling; drilling)
    de training; de dressuur; dresseren
  2. the teaching (instruction; course; education; )
    de cursus; het onderwijs; de les; onderrichting; het onderricht
  3. the teaching
    het onderwijs

teaching bijvoeglijk naamwoord

  1. teaching
    onderwijzend

Vertaal Matrix voor teaching:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cursus course; curriculum; education; instruction; lesson; teaching; tuition course; study
dresseren drilling; schooling; teaching; training
dressuur drilling; schooling; teaching; training animal trainer; horse-breaker; horse-trainer
les course; curriculum; education; instruction; lesson; teaching; tuition class; course; instruction; lesson; lesson hour; tuition
onderricht course; curriculum; education; instruction; lesson; teaching; tuition instruction; lesson; tuition
onderrichting course; curriculum; education; instruction; lesson; teaching; tuition instruction; lesson; tuition
onderwijs course; curriculum; education; instruction; lesson; teaching; tuition education; instruction; lesson; tuition; upbringing
training drilling; schooling; teaching; training training
- commandment; didactics; education; educational activity; instruction; pedagogy; precept
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dresseren break in; train
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
onderwijzend teaching

Verwante woorden van "teaching":


Synoniemen voor "teaching":


Verwante definities voor "teaching":

  1. the activities of educating or instructing; activities that impart knowledge or skill1
    • good classroom teaching is seldom rewarded1
  2. the profession of a teacher1
    • he prepared for teaching while still in college1
  3. a doctrine that is taught1
    • the teachings of religion1

Wiktionary: teaching

teaching
noun
  1. something taught

Cross Translation:
FromToVia
teaching onderricht; onderwijs Unterrichtmeist Singular: regelmäßige und planvolle Weitergabe von Wissen, Information und Fähigkeiten von einem oder mehren Lehrern an einen oder mehr Schüler

teach:

to teach werkwoord (teaches, taught, teaching)

  1. to teach (educate; learn)
    onderwijzen; leren; bijbrengen
    • onderwijzen werkwoord (onderwijs, onderwijst, onderwees, onderwezen, onderwezen)
    • leren werkwoord (leer, leert, leerde, leerden, geleerd)
    • bijbrengen werkwoord (breng bij, brengt bij, bracht bij, brachten bij, bijgebracht)
  2. to teach (instruct)
    lesgeven
    • lesgeven werkwoord (geef les, geeft les, gaf les, gaven les, lesgegeven)
  3. to teach (studying)
    onderwijzen; leren
    • onderwijzen werkwoord (onderwijs, onderwijst, onderwees, onderwezen, onderwezen)
    • leren werkwoord (leer, leert, leerde, leerden, geleerd)
  4. to teach (instruct; prepare; train)
    onderwijzen; bijbrengen; doceren; onderrichten
    • onderwijzen werkwoord (onderwijs, onderwijst, onderwees, onderwezen, onderwezen)
    • bijbrengen werkwoord (breng bij, brengt bij, bracht bij, brachten bij, bijgebracht)
    • doceren werkwoord (doceer, doceert, doceerde, doceerden, gedoceerd)
    • onderrichten werkwoord (onderricht, onderrichtte, onderrichtten, onderricht)
  5. to teach (coach; tutor)
    bijleren
  6. to teach (instruct; inform; brief; )
    inlichten; voorlichten; onderrichten
    • inlichten werkwoord (licht in, lichtte in, lichtten in, ingelicht)
    • voorlichten werkwoord
    • onderrichten werkwoord (onderricht, onderrichtte, onderrichtten, onderricht)

Conjugations for teach:

present
  1. teach
  2. teach
  3. teaches
  4. teach
  5. teach
  6. teach
simple past
  1. taught
  2. taught
  3. taught
  4. taught
  5. taught
  6. taught
present perfect
  1. have taught
  2. have taught
  3. has taught
  4. have taught
  5. have taught
  6. have taught
past continuous
  1. was teaching
  2. were teaching
  3. was teaching
  4. were teaching
  5. were teaching
  6. were teaching
future
  1. shall teach
  2. will teach
  3. will teach
  4. shall teach
  5. will teach
  6. will teach
continuous present
  1. am teaching
  2. are teaching
  3. is teaching
  4. are teaching
  5. are teaching
  6. are teaching
subjunctive
  1. be taught
  2. be taught
  3. be taught
  4. be taught
  5. be taught
  6. be taught
diverse
  1. teach!
  2. let's teach!
  3. taught
  4. teaching
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor teach:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
leren learning; studying
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bijbrengen educate; instruct; learn; prepare; teach; train
bijleren coach; teach; tutor
doceren instruct; prepare; teach; train
inlichten brief; explain; inform; instruct; learn; prepare; teach; train inform; make known; notify; send word
leren educate; learn; studying; teach absorb; acquire; aquire; collect; familiarise; familiarize; gain; get the hang of; get used to; learn; master; pick up; practice; practise; qualify; receive; study; train
lesgeven instruct; teach
onderrichten brief; explain; inform; instruct; learn; prepare; teach; train
onderwijzen educate; instruct; learn; prepare; studying; teach; train learn; qualify; study
voorlichten brief; explain; inform; instruct; learn; prepare; teach; train
- instruct; learn

Verwante woorden van "teach":


Synoniemen voor "teach":

  • Teach; Edward Teach; Thatch; Edward Thatch; Blackbeard; pirate; buccaneer; sea robber; sea rover
  • learn; instruct; inform
  • habituate; accustom

Verwante definities voor "teach":

  1. accustom gradually to some action or attitude1
    • The child is taught to obey her parents1
  2. impart skills or knowledge to1
    • I taught them French1

Wiktionary: teach

teach
verb
  1. to pass on knowledge
teach
verb
  1. zorgen dat iemand iets leert
  2. een vaardigheid onderwijzen
  3. kennis of vaardigheid doen verwerven
  4. onderwijzen
  5. scholing verzorgen voor iemand
  6. aan een opleiding onderwerpen

Cross Translation:
FromToVia
teach aanleren; leren lehren — (intransitiv), (transitiv): jemandem etwas (Lehrstoff, Wissen, Fertigkeiten, …) vermitteln, beibringen; jemanden in etwas unterrichten, unterweisen
teach leren unterrichten — jemandem etwas beibringen

Verwante vertalingen van teaching