Home ->Woordenboeken ->Engels/Nederlands ->Zoek: chat

Engelse en Nederlandse zoekresultaten voor: chat

Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. chat:
  2. Wiktionary:
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. chat:
  2. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor chat (Engels) in het Nederlands

chat:

to chat werkwoord (chats, chated, chating)

  1. to chat (have a good long talk)
    kletsen; bomen
    • kletsen werkwoord (klets, kletst, kletste, kletsten, gekletst)
    • bomen werkwoord (boom, boomt, boomde, boomden, geboomd)
  2. to chat (talk; speak; rattle; )
    spreken; wauwelen; praten; babbelen; kwebbelen; kletsen; zwammen; kakelen; kwetteren; klappen; kwekken; snateren
    • spreken werkwoord
    • wauwelen werkwoord (wauwel, wauwelt, wauwelde, wauwelden, gewauweld)
    • praten werkwoord (praat, praatte, praatten, gepraat)
    • babbelen werkwoord (babbel, babbelt, babbelde, babbelden, gebabbeld)
    • kwebbelen werkwoord (kwebbel, kwebbelt, kwebbelde, kwebbelden, gekwebbeld)
    • kletsen werkwoord (klets, kletst, kletste, kletsten, gekletst)
    • zwammen werkwoord (zwam, zwamt, zwamde, zwamden, gezwamd)
    • kakelen werkwoord (kakel, kakelt, kakelde, kakelden, gekakeld)
    • kwetteren werkwoord (kwetter, kwettert, kwetterde, kwetterden, gekwetterd)
    • klappen werkwoord (klap, klapt, klapte, klapten, geklapt)
    • kwekken werkwoord (kwek, kwekt, kwekte, kwekten, gekwekt)
    • snateren werkwoord (snater, snatert, snaterde, snaterden, gesnaterd)
  3. to chat (talk; converse)
    praten; kouten; kwekken
    • praten werkwoord (praat, praatte, praatten, gepraat)
    • kouten werkwoord (kout, koutte, koutten, gekout)
    • kwekken werkwoord (kwek, kwekt, kwekte, kwekten, gekwekt)
  4. to chat
    keuvelen
    • keuvelen werkwoord (keuvel, keuvelt, keuvelde, keuvelden, gekeuveld)
  5. to chat (slaver; slobber; dribble; )
    kwijlen; zeveren
    • kwijlen werkwoord (kwijl, kwijlt, kwijlde, kwijlden, gekwijld)
    • zeveren werkwoord (zever, zevert, zeverde, zeverden, gezeverd)
  6. to chat (waffle; rabbit)
    leuteren
    • leuteren werkwoord (leuter, leutert, leuterde, leuterden, geleuterd)
  7. to chat (twaddle; babble; prattle; )
    lullen; zwammen; zwetsen; kletspraat verkopen; zeveren
    • lullen werkwoord (lul, lult, lulde, lulden, geluld)
    • zwammen werkwoord (zwam, zwamt, zwamde, zwamden, gezwamd)
    • zwetsen werkwoord (zwets, zwetst, zwetste, zwetsten, gezwetst)
    • zeveren werkwoord (zever, zevert, zeverde, zeverden, gezeverd)
  8. to chat
    – To carry on a real-time conversation with other users by computer. 1
    chatten

Conjugations for chat:

present
  1. chat
  2. chat
  3. chats
  4. chat
  5. chat
  6. chat
simple past
  1. chated
  2. chated
  3. chated
  4. chated
  5. chated
  6. chated
present perfect
  1. have chated
  2. have chated
  3. has chated
  4. have chated
  5. have chated
  6. have chated
past continuous
  1. was chating
  2. were chating
  3. was chating
  4. were chating
  5. were chating
  6. were chating
future
  1. shall chat
  2. will chat
  3. will chat
  4. shall chat
  5. will chat
  6. will chat
continuous present
  1. am chating
  2. are chating
  3. is chating
  4. are chating
  5. are chating
  6. are chating
subjunctive
  1. be chated
  2. be chated
  3. be chated
  4. be chated
  5. be chated
  6. be chated
diverse
  1. chat!
  2. let's chat!
  5. chated
  6. chating
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

chat [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the chat (conversation; sustenance; talk)
    het gesprek; mondeling onderhoud
  2. the chat
    de kout; het babbeltje; de praatje; het gekeuvel
    • kout [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • babbeltje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • praatje [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • gekeuvel [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. the chat
    de causerie; het babbeltje; de praatje; het gebabbel
    • causerie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • babbeltje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • praatje [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • gebabbel [het ~] zelfstandig naamwoord
  4. the chat (gossip; talk; rumour; rumor)
    de praat
    • praat [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  5. the chat
    – A real-time conversation via computer using short instant messages between two or more participants. When a participant types a line of text and then presses the Enter key, that participant's words appear on the screens of the other participants, who can then respond in kind. 1
    chatgesprek; de chat

Vertaal Matrix voor chat:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
babbeltje chat
causerie chat
chat chat
gebabbel chat babble; cackling; chatter; claptrap; gabble; gossip; jabber; talk; yacking
gekeuvel chat babble; cackling; chatter; claptrap; gabble; jabber; yacking
gesprek chat; conversation; sustenance; talk conversation; dialogue; discussion; interview; talk; talking
klappen acclaim; applause; blows with the fist; cheer; cracks; ovation; physical violence; punch; smacks
kout chat
kwijlen dribbling
lullen cocks; crackerjacks; dabs; dicks; pricks
mondeling onderhoud chat; conversation; sustenance; talk
praat chat; gossip; rumor; rumour; talk
praatje chat talking
zeveren drooling
- New World chat; Old World chat; confab; confabulation; schmoose; schmooze
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
babbelen blab; chat; chatter; have a conversation; narrate; rattle; relate; speak; talk; tell chatter; jabber away
bomen chat; have a good long talk have a chat
chatten chat
kakelen blab; chat; chatter; have a conversation; narrate; rattle; relate; speak; talk; tell chatter; chirp; gabble; quack; rattle
keuvelen chat
klappen blab; chat; chatter; have a conversation; narrate; rattle; relate; speak; talk; tell applaud; burst; clap; explode; snap
kletsen blab; chat; chatter; have a conversation; have a good long talk; narrate; rattle; relate; speak; talk; tell chatter; jabber away; rave; talk nonsense
kletspraat verkopen babble; blab; chat; chatter; drivel; gab; have a chat; jabber; jaw; prattle; prattle on; rot; talk crap; talk rot; talk rubbish; twaddle
kouten chat; converse; talk
kwebbelen blab; chat; chatter; have a conversation; narrate; rattle; relate; speak; talk; tell chatter; jabber away
kwekken blab; chat; chatter; converse; have a conversation; narrate; rattle; relate; speak; talk; tell croak; quack
kwetteren blab; chat; chatter; have a conversation; narrate; rattle; relate; speak; talk; tell chatter; chirp; croak; gabble; quack; rattle
kwijlen babble; blab; chat; chatter; dribble; drone on; gab; jabber; prattle; prattle on; slaver; slobber; talk crap; talk rubbish; waffle
leuteren chat; rabbit; waffle
lullen babble; blab; chat; chatter; drivel; gab; have a chat; jabber; jaw; prattle; prattle on; rot; talk crap; talk rot; talk rubbish; twaddle
praten blab; chat; chatter; converse; have a conversation; narrate; rattle; relate; speak; talk; tell communicate; converse; discuss; have a conversation; speak; talk
snateren blab; chat; chatter; have a conversation; narrate; rattle; relate; speak; talk; tell chatter; chirp; croak; gabble; quack; rattle
spreken blab; chat; chatter; have a conversation; narrate; rattle; relate; speak; talk; tell communicate; converse; discuss; have a conversation; speak; talk
wauwelen blab; chat; chatter; have a conversation; narrate; rattle; relate; speak; talk; tell jabber
zeveren babble; blab; chat; chatter; dribble; drivel; drone on; gab; have a chat; jabber; jaw; prattle; prattle on; rot; slaver; slobber; talk crap; talk rot; talk rubbish; twaddle; waffle
zwammen babble; blab; chat; chatter; drivel; gab; have a chat; have a conversation; jabber; jaw; narrate; prattle; prattle on; rattle; relate; rot; speak; talk; talk crap; talk rot; talk rubbish; tell; twaddle
zwetsen babble; blab; chat; chatter; drivel; gab; have a chat; jabber; jaw; prattle; prattle on; rot; talk crap; talk rot; talk rubbish; twaddle
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
chatgesprek chat

Verwante woorden van "chat":


Synoniemen voor "chat":


Verwante definities voor "chat":

  1. songbirds having a chattering call2
  2. birds having a chattering call2
  3. an informal conversation2
  4. A real-time conversation via computer using short instant messages between two or more participants. When a participant types a line of text and then presses the Enter key, that participant's words appear on the screens of the other participants, who can then respond in kind.1
  5. To carry on a real-time conversation with other users by computer.1

Wiktionary: chat

chat
noun
  1. bird in the subfamily Saxicolini
  2. exchange of text or voice messages in real time
  3. conversation to stop an argument or settle situations
  4. informal conversation
verb
  1. talk more than a few words
  2. exchange messages in real time
  3. be engaged in informal conversation
chat
verb
  1. gezellig praten over zaken van weinig belang
  2. langdurig en uitgebreid praten over minder belangrijke zaken
  3. op synchrone wijze met elkaar korte tekstberichten uitwisselen
  4. gezellig praten zonder al te veel diepgang
  5. praten, babbelen
Cross Translation:
FromToVia
• chat → avondje; kring ↔ Klönschnack — norddeutsch: formlose Unterhaltung
• chat → gebabbel; gekeuvel; gepraat; kout ↔ babil — Bavardage enfantin où le plaisir passe avant la volonté d'être compris
• chat → babbelen; keuvelen; praten ↔ bavarder — parler sans mesure et sans discrétion.
• chat → beleggen; houden; teweegbrengen; uitschrijven; aandoen; aanrichten; stichten; veroorzaken ↔ causer — être cause de ; occasionner, provoquer.
• chat → chatten ↔ clavarder — Québec|fr informatique|fr converser, communiquer textuellement en temps réel sur Internet.
• chat → bepraten; overleggen; discussiëren ↔ discuter — examiner, débattre avec quelqu’un une question, une affaire avec soin, avec exactitude, et en bien considérer le pour et le contre.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van chat



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor chat (Nederlands) in het Engels

chat:

chat [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de chat (chatgesprek)
    the chat
    – A real-time conversation via computer using short instant messages between two or more participants. When a participant types a line of text and then presses the Enter key, that participant's words appear on the screens of the other participants, who can then respond in kind. 1
    • chat [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor chat:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
chat chat; chatgesprek babbeltje; causerie; gebabbel; gekeuvel; gesprek; kout; mondeling onderhoud; praat; praatje
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
chat babbelen; bomen; chatten; kakelen; keuvelen; klappen; kletsen; kletspraat verkopen; kouten; kwebbelen; kwekken; kwetteren; kwijlen; leuteren; lullen; praten; snateren; spreken; wauwelen; zeveren; zwammen; zwetsen

Wiktionary: chat

chat
noun
  1. exchange of text or voice messages in real time

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0699 seconde
Page rendered in 1.0 seconds