Engels

Uitgebreide vertaling voor cash (Engels) in het Nederlands

cash:

cash bijvoeglijk naamwoord

  1. cash
    contant; cash; baar
    • contant bijvoeglijk naamwoord
    • cash bijvoeglijk naamwoord
    • baar bijvoeglijk naamwoord

cash [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the cash (money; bread; pennies)
    het geld; de poen
    • geld [het ~] zelfstandig naamwoord
    • poen [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. the cash (coins; pennies; cents; money)
    de duiten; de geldstukken; de centen
    • duiten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • geldstukken [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • centen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
  3. the cash (penny; funds; money)
    de duit
    • duit [de ~] zelfstandig naamwoord
  4. the cash
    contant geld
  5. the cash
    de kasmiddelen; het kasgeld
  6. the cash
    de kasgelden
    • kasgelden [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
  7. the cash (cash in hand; till money; cash money)
    kasvoorraad
  8. the cash
    – A currency limited to money. 1
    contant geld

to cash werkwoord (cashes, cashed, cashing)

  1. to cash (collect money)
    incasseren; geld in ontvangst nemen; innen
  2. to cash (convert into cash)
    in geld omzetten; verzilveren
    • in geld omzetten werkwoord (zet in geld om, zette in geld om, zetten in geld om, in geld omgezet)
    • verzilveren werkwoord (verzilver, verzilvert, verzilverde, verzilverden, verzilverd)
  3. to cash (pay; pay out; pay over)
    uitbetalen
    • uitbetalen werkwoord (betaal uit, betaalt uit, betaalde uit, betaalden uit, uitbetaald)

Conjugations for cash:

present
  1. cash
  2. cash
  3. cashes
  4. cash
  5. cash
  6. cash
simple past
  1. cashed
  2. cashed
  3. cashed
  4. cashed
  5. cashed
  6. cashed
present perfect
  1. have cashed
  2. have cashed
  3. has cashed
  4. have cashed
  5. have cashed
  6. have cashed
past continuous
  1. was cashing
  2. were cashing
  3. was cashing
  4. were cashing
  5. were cashing
  6. were cashing
future
  1. shall cash
  2. will cash
  3. will cash
  4. shall cash
  5. will cash
  6. will cash
continuous present
  1. am cashing
  2. are cashing
  3. is cashing
  4. are cashing
  5. are cashing
  6. are cashing
subjunctive
  1. be cashed
  2. be cashed
  3. be cashed
  4. be cashed
  5. be cashed
  6. be cashed
diverse
  1. cash!
  2. let's cash!
  3. cashed
  4. cashing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor cash:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
baar cash money; ready money
cash cash money; ready money
centen cash; cents; coins; money; pennies
contant geld cash
duit cash; funds; money; penny
duiten cash; cents; coins; money; pennies
geld bread; cash; money; pennies
geldstukken cash; cents; coins; money; pennies
innen collecting; collection; recovery
kasgeld cash
kasgelden cash
kasmiddelen cash
kasvoorraad cash; cash in hand; cash money; till money
poen bread; cash; money; pennies
- hard cash; hard currency; immediate payment
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
geld in ontvangst nemen cash; collect money
in geld omzetten cash; convert into cash
incasseren cash; collect money bear
innen cash; collect money
uitbetalen cash; pay; pay out; pay over
verzilveren cash; convert into cash
- cash in
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
baar cash
contant cash
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- money; purse
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cash cash

Verwante woorden van "cash":


Synoniemen voor "cash":


Antoniemen van "cash":


Verwante definities voor "cash":

  1. prompt payment for goods or services in currency or by check2
  2. money in the form of bills or coins2
  3. exchange for cash2
    • I cashed the check as soon as it arrived in the mail2
  4. A currency limited to money.1

Wiktionary: cash

cash
verb
  1. to exchange (a check/cheque) for money
noun
  1. money in the form of notes/bills and coins
cash
adjective
  1. In gereed geld, cash
  2. financieel|nld, economie|nld in gereed geld, cash
verb
  1. (geld) in ontvangst nemen.
  2. verschuldigd geld in ontvangst nemen
noun
  1. geld

Cross Translation:
FromToVia
cash kas Kasse — ein abschließbarer Behälter zur Aufbewahrung von Geld (Geldscheine, Münzen)
cash cash argent liquideargent immédiatement utilisable, car sous forme de monnaie (pièces ou billet de banque).
cash kapitaal; vermogen; fonds; boerderij; goed; landgoed; bezitting fondsensemble de biens matériels ou immatériels servant à l’usage principal d’une activité.
cash geld; poen monnaie — économie|fr unité de mesure de la valeur et d’échange commercial (généralement émise par une institution officielle).

Cash:


Vertaal Matrix voor Cash:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- John Cash; Johnny Cash

Verwante definities voor "Cash":

  1. United States country music singer and songwriter (1932-2003)2

Verwante vertalingen van cash



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor cash (Nederlands) in het Engels

cash:

cash bijvoeglijk naamwoord

  1. cash (contant; baar)
    cash
    • cash bijvoeglijk naamwoord

cash [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de cash (baar; specie)
    the cash money; the ready money

Vertaal Matrix voor cash:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cash centen; contant geld; duit; duiten; geld; geldstukken; kasgeld; kasgelden; kasmiddelen; kasvoorraad; poen
cash money baar; cash; specie kasvoorraad
ready money baar; cash; specie
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cash geld in ontvangst nemen; in geld omzetten; incasseren; innen; uitbetalen; verzilveren
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- contant
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cash baar; cash; contant

Verwante woorden van "cash":

  • cashen

Synoniemen voor "cash":


Verwante definities voor "cash":

  1. meteen bij aankoop3
    • je moet cash betalen3

Wiktionary: cash

cash
noun
  1. money in the form of notes/bills and coins

Cross Translation:
FromToVia
cash cash argent liquideargent immédiatement utilisable, car sous forme de monnaie (pièces ou billet de banque).