Engels

Uitgebreide vertaling voor boot (Engels) in het Nederlands

boot:

boot [the ~] zelfstandig naamwoord, Brits

  1. the boot (trunk)
    – British term for the luggage compartment in a car 1
    de kofferbak; de koffer; de achterbak; de bagageruimte; de kofferruimte
  2. the boot
    – footwear that covers the whole foot and lower leg 1
    de laars
    • laars [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. the boot (kick; kicking)
    – the act of delivering a blow with the foot 1
    de voetbeweging; de schop
    • voetbeweging [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • schop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    de trap
    – harde stoot met je voet 2
    • trap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • hij gaf een trap tegen de bal2
  4. the boot (kick; kicking)
    – the act of delivering a blow with the foot 1
    schoppen
    – er een harde stoot met je voet tegen geven 2
    • schoppen werkwoord (schop, schopt, schopte, schopten, geschopt)
      • hij schopte de bal in het doel2

to boot werkwoord (boots, booted, booting)

  1. to boot (start up)
    in werking stellen; opstarten
    • in werking stellen werkwoord (stel in werking, stelt in werking, stelde in werking, stelden in werking, in werking gesteld)
    • opstarten werkwoord (start op, startte op, startten op, opgestart)
  2. to boot
    – kick; give a boot to 1
    trappen
    • trappen werkwoord (trap, trapt, trapte, trapten, getrapt)

Conjugations for boot:

present
  1. boot
  2. boot
  3. boots
  4. boot
  5. boot
  6. boot
simple past
  1. booted
  2. booted
  3. booted
  4. booted
  5. booted
  6. booted
present perfect
  1. have booted
  2. have booted
  3. has booted
  4. have booted
  5. have booted
  6. have booted
past continuous
  1. was booting
  2. were booting
  3. was booting
  4. were booting
  5. were booting
  6. were booting
future
  1. shall boot
  2. will boot
  3. will boot
  4. shall boot
  5. will boot
  6. will boot
continuous present
  1. am booting
  2. are booting
  3. is booting
  4. are booting
  5. are booting
  6. are booting
subjunctive
  1. be booted
  2. be booted
  3. be booted
  4. be booted
  5. be booted
  6. be booted
diverse
  1. boot!
  2. let's boot!
  3. booted
  4. booting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor boot:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achterbak boot; trunk
bagageruimte boot; trunk
koffer boot; trunk
kofferbak boot; trunk
kofferruimte boot; trunk
laars boot
schop boot; kick; kicking scoop; shovel; spade; trowel
schoppen spades; spades-pattern
trap boot; kick; kicking flight; flight of stairs; flight of steps; staircase; stairs; stairway; stepladder; steps; trap
voetbeweging boot; kick; kicking
- bang; charge; flush; iron boot; iron heel; kick; rush; the boot; thrill
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
in werking stellen boot; start up
opstarten boot; start up start
schoppen boot; kick; kicking kick; step
trappen boot kick; step; tread
- bring up; reboot
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
opstarten bootstrap; startup

Verwante woorden van "boot":


Synoniemen voor "boot":


Verwante definities voor "boot":

  1. the act of delivering a blow with the foot1
    • He needed medical attention after a boot to the face.3
  2. a form of foot torture in which the feet are encased in iron and slowly crushed1
  3. footwear that covers the whole foot and lower leg1
  4. British term for the luggage compartment in a car1
  5. an instrument of torture that is used to heat or crush the foot and leg1
  6. protective casing for something that resembles a leg1
  7. the swift release of a store of affective force1
    • what a boot!1
  8. cause to load (an operating system) and start the initial processes1
    • boot your computer1
  9. kick; give a boot to1

Wiktionary: boot

boot
noun
  1. bootleg recording
  2. heavy shoe that covers part of the leg
  3. flexible cover of rubber, plastic or similar to protect a shaft, lever, switch etc
  4. parking enforcement device
verb
  1. computing: disconnect, to be involuntarily removed from an online conversation
  2. vomit
  3. kick
  4. apply corporal punishment
  5. forcibly eject
boot
noun
  1. het gedeelte van een auto waar de bagage in geplaatst wordt

Cross Translation:
FromToVia
boot laars StiefelSchuh mit Schaft
boot starten; opstarten amorcergarnir d’une amorce.
boot laars botte — Chaussure épaisse au long col
boot schoen chaussure — Ce que l’on met au pied pour se chausser.
boot schoen soulierchaussure qui couvrir tout ou seulement une partie du pied.

Verwante vertalingen van boot



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor boot (Nederlands) in het Engels

boot:

boot [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de boot (vaartuig; schip; schuit; )
    – voertuig waarmee je vaart 2
    the ship
    – a vessel that carries passengers or freight 1
    • ship [the ~] zelfstandig naamwoord
    the vessel
    – a craft designed for water transportation 1
    • vessel [the ~] zelfstandig naamwoord
    the boat
    – a small vessel for travel on water 1
    • boat [the ~] zelfstandig naamwoord
    the craft
    – a vehicle designed for navigation in or on water or air or through outer space 1
    • craft [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. de boot
    the vessel
    • vessel [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor boot:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boat boot; scheepje; schip; schuit; schuitje; stoomschip; vaartuig
craft boot; scheepje; schip; schuit; schuitje; stoomschip; vaartuig ambacht; ambachtsgilde; beroepsorganisatie; bond; broederschap; club; georganiseerd gezelschap; gilde; metier; métier; orde; organisatie; stiel; unie; vak; vakgenootschap; vereniging
ship boot; scheepje; schip; schuit; schuitje; stoomschip; vaartuig
vessel boot; scheepje; schip; schuit; schuitje; stoomschip; vaartuig bak; barrel; emmer; fust; kuip; pot; teil; ton; vat
- schip
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ship aan boord gaan; aan boord klimmen; aanleveren; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; inladen; laden; leveren; overhandigen; rondbrengen; thuisbezorgen; toeleveren; verladen; verschepen; versturen; zenden

Verwante woorden van "boot":


Synoniemen voor "boot":


Verwante definities voor "boot":

  1. voertuig waarmee je vaart2
    • we zijn met een boot over de rivier gevaren2

Wiktionary: boot

boot
noun
  1. een klein vaartuig
boot
noun
  1. water craft

Cross Translation:
FromToVia
boot boat; vessel; craft; ship bateau — Ouvrage flottant destiné à la navigation
boot ship navirebâtiment qui sert à naviguer sur mer.

Verwante vertalingen van boot