Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
-
start:
- begin; opening; aanvang; start; inzet; initiatief; aanzet
- starten; beginnen; aanvangen; van start gaan; ondernemen; aangaan; aanknopen; aanbinden; aanbreken; een begin nemen; op gang komen; inzetten; intreden; inschakelen; aanzetten; aandoen; aanmaken; inluiden; uitgeven; op de markt brengen; lanceren; openen; inleiden; verlaten; afreizen; wegtrekken; heengaan; verdwijnen; wegreizen; opstijgen; omhoogkomen; opvliegen; van wal steken; van wal gaan; opstarten
-
Wiktionary:
- start → beginnen, starten, aanvangen, startlijn, begin, start
- start → starten, beginnen, aanvangen, opschrikken, opvliegen
- start → begin, beginnen, vertrek, aanbinden, aanvangen, stoten op, zich stoten aan, aankaarten, aansnijden, aan land gaan, landen, aanlanden, aanklampen, aanspreken, toespreken, enteren, aanhaken, vasthaken, aan komen lopen, aanpakken, beginnen met, toetreden, aan wal komen, aanbreken, ingaan, starten, vertrekken, start, binnengaan, entree, intrede, toegang, initiatief, ondernemingslust, afrijden, uitlopen, uitvaren, wegrijden, afgaan, weggaan, zich verwijderen, afvuren, losbranden, opstappen, op weg gaan, tijgen, aan de gang brengen, gaan staan, opstaan, opspringen
-
Gebruikers suggesties voor start:
- in gang zetten
Nederlands naar Engels: Meer gegevens...
- start:
- Start:
- starten:
- Wiktionary:
-
Gebruikers suggesties voor start:
- onset
Engels
Uitgebreide vertaling voor start (Engels) in het Nederlands
start:
-
the start (commencement; beginning; outset; opening)
-
the start (initiative)
-
to start (begin; commence; take off; undertake; take on; set up; set in motion; start to; strike up)
-
to start (undertake; take upon oneself)
-
to start (enter into; begin; take on)
-
to start (commence; begin; take off; get under way; break into; open; be off)
-
to start (get under way; commence; set in; begin; take off; be off)
-
to start (switch on; turn on; connect; put on; light)
-
to start (herald; ring in; begin; open)
-
to start (launch; release)
-
to start (introduce; open)
-
to start (depart; leave; grease; leave for; take off; smear; sail; set out; rub in; travel)
-
to start (ascend; take off; rise; rise to the surface; mount; fly up; increase; bristle; flare up; become higher; climb; go upward; get away; go up; be on the upgrade; grow; be off; become larger)
-
to start (embark)
-
to start
– To start or reset a computer by turning the power on, by pressing a reset button on the computer case, or by issuing a software command to restart. 1
Conjugations for start:
present
- start
- start
- starts
- start
- start
- start
simple past
- started
- started
- started
- started
- started
- started
present perfect
- have started
- have started
- has started
- have started
- have started
- have started
past continuous
- was starting
- were starting
- was starting
- were starting
- were starting
- were starting
future
- shall start
- will start
- will start
- shall start
- will start
- will start
continuous present
- am starting
- are starting
- is starting
- are starting
- are starting
- are starting
subjunctive
- be started
- be started
- be started
- be started
- be started
- be started
diverse
- start!
- let's start!
- started
- starting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor start:
Verwante woorden van "start":
Synoniemen voor "start":
Antoniemen van "start":
Verwante definities voor "start":
Wiktionary: start
start
Cross Translation:
noun
verb
start
-
to set in motion
- start → starten
-
to begin
-
to initiate operation of a vehicle or machine
- start → starten
-
to put or raise a question or objection, to put forward
- start → beginnen
-
of an activity, to begin
-
to jerk suddenly in surprise
- start → opschrikken
-
-
noun
verb
Cross Translation:
Verwante vertalingen van start
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor start (Nederlands) in het Engels
start:
-
de start (aanvang; begin; opening; inzet)
-
de start (openingsplechtigheid)
-
de start
Vertaal Matrix voor start:
Verwante woorden van "start":
Start:
-
Start
-
Start
-
Start
Vertaal Matrix voor Start:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Home | Start | Home; Thuis |
Not Specified | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Home | Startpagina |
start vorm van starten:
-
starten (aanvangen; beginnen; van start gaan)
-
starten (inluiden; beginnen)
-
starten (gesprek aanknopen; ter sprake brengen; aansnijden; entameren; openen; opwerpen; te berde brengen; aankaarten; aanknopen)
-
starten (inschakelen; aanzetten; aandoen; aanmaken)
Conjugations for starten:
o.t.t.
- start
- start
- start
- starten
- starten
- starten
o.v.t.
- startte
- startte
- startte
- startten
- startten
- startten
v.t.t.
- heb gestart
- hebt gestart
- heeft gestart
- hebben gestart
- hebben gestart
- hebben gestart
v.v.t.
- had gestart
- had gestart
- had gestart
- hadden gestart
- hadden gestart
- hadden gestart
o.t.t.t.
- zal starten
- zult starten
- zal starten
- zullen starten
- zullen starten
- zullen starten
o.v.t.t.
- zou starten
- zou starten
- zou starten
- zouden starten
- zouden starten
- zouden starten
en verder
- ben gestart
- bent gestart
- is gestart
- zijn gestart
- zijn gestart
- zijn gestart
diversen
- start!
- startt!
- gestart
- startend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor starten:
Verwante woorden van "starten":
Synoniemen voor "starten":
Antoniemen van "starten":
Verwante definities voor "starten":
Wiktionary: starten
starten
Cross Translation:
verb
starten
-
(overgankelijk) iets op gang brengen
- starten → start
verb
-
to begin; to start
-
to start an activity
-
to set in motion
-
to begin
-
to initiate operation of a vehicle or machine
-
of an activity, to begin
-
-
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• starten | → boot | ↔ amorcer — garnir d’une amorce. |
• starten | → start off; start | ↔ démarrer — Mettre en marche, en mouvement ou commencer. (Sens général). |
• starten | → leave; drive away; drive off; start off; start; absent onself; depart; go away; absent onself from; discharge; fire; fire off; start out; set off; set going | ↔ partir — (vieilli) diviser en plusieurs parts. On ne l’emploie plus, en ce sens, que dans cette phrase : |