Engels

Uitgebreide vertaling voor paying off (Engels) in het Nederlands

paying off:

paying off [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the paying off (redeem; paying for)
    afbetalen; aflossen
  2. the paying off (settlement; payment)
    de verrekening; de afrekening; de vereffening
  3. the paying off (payment; settlement)
    betalen; het dokken; voldoen
    • betalen [znw.] zelfstandig naamwoord
    • dokken [het ~] zelfstandig naamwoord
    • voldoen [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor paying off:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afbetalen paying for; paying off; redeem
aflossen paying for; paying off; redeem
afrekening paying off; payment; settlement account; clearance; settlement; settlement of an account
betalen paying off; payment; settlement
dokken paying off; payment; settlement
vereffening paying off; payment; settlement balance; claim settlement; clearance; equalisation; equalization; equation; levelling; settlement; settlement of a claim
verrekening paying off; payment; settlement clearance; settlement
voldoen paying off; payment; settlement
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afbetalen pay for; pay off
aflossen interchange; reappoint; redeem; replace; substitute; swap
betalen honor; honour; make even; pay; pay off; pay on account; pay up; remunerate; repay; reward; settle
dokken dock; pay; pay off
voldoen make even; pay; pay a bill; pay on account; pay up; receipt; settle; suffice

Wiktionary: paying off


Cross Translation:
FromToVia
paying off afmonstering; congé; ontslag; vakantie; vrije tijd; verlof congépermission d’aller, de venir, de s’absenter, de se retirer.

pay off:

to pay off werkwoord (pays off, paid off, paying off)

  1. to pay off (pay for)
    verrekenen; afrekenen; afbetalen; vereffenen
    • verrekenen werkwoord (verreken, verrekent, verrekende, verrekenden, verrekend)
    • afrekenen werkwoord (reken af, rekent af, rekende af, rekenden af, afgerekend)
    • afbetalen werkwoord (betaal af, betaalt af, betaalde af, betaalden af, afbetaald)
    • vereffenen werkwoord (vereffen, vereffent, vereffende, vereffenden, vereffend)
  2. to pay off (pay)
    betalen; dokken; afrekenen
    • betalen werkwoord (betaal, betaalt, betaalde, betaalden, betaald)
    • dokken werkwoord (dok, dokt, dokte, dokten, gedokt)
    • afrekenen werkwoord (reken af, rekent af, rekende af, rekenden af, afgerekend)

Conjugations for pay off:

present
  1. pay off
  2. pay off
  3. pays off
  4. pay off
  5. pay off
  6. pay off
simple past
  1. paid off
  2. paid off
  3. paid off
  4. paid off
  5. paid off
  6. paid off
present perfect
  1. have paid off
  2. have paid off
  3. has paid off
  4. have paid off
  5. have paid off
  6. have paid off
past continuous
  1. was paying off
  2. were paying off
  3. was paying off
  4. were paying off
  5. were paying off
  6. were paying off
future
  1. shall pay off
  2. will pay off
  3. will pay off
  4. shall pay off
  5. will pay off
  6. will pay off
continuous present
  1. am paying off
  2. are paying off
  3. is paying off
  4. are paying off
  5. are paying off
  6. are paying off
subjunctive
  1. be paid off
  2. be paid off
  3. be paid off
  4. be paid off
  5. be paid off
  6. be paid off
diverse
  1. pay off!
  2. let's pay off!
  3. paid off
  4. paying off
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor pay off:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afbetalen paying for; paying off; redeem
afrekenen clearance; settlement; settling
betalen paying off; payment; settlement
dokken paying off; payment; settlement
vereffenen settling
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afbetalen pay for; pay off
afrekenen pay; pay for; pay off
betalen pay; pay off honor; honour; make even; pay; pay on account; pay up; remunerate; repay; reward; settle
dokken pay; pay off dock
vereffenen pay for; pay off get even; level; make even; pay; pay on account; settle
verrekenen pay for; pay off clear; deduct; get even; level; miscalculate; pay; settle
- buy off; compensate; fix; get; liquidate; make up; pay; pay back; redeem

Synoniemen voor "pay off":


Verwante definities voor "pay off":

  1. take vengeance on or get even1
  2. do or give something to somebody in return1
  3. pay off (loans or promissory notes)1
  4. pay someone with influence in order to receive a favor1
  5. yield a profit or result1
  6. eliminate by paying off (debts)1

Wiktionary: pay off

pay off
verb
  1. geheel of gedeeltelijk voldoen

Cross Translation:
FromToVia
pay off vrijspreken; absolveren; de absolutie geven; kwijtschelden; vereffenen; verrekenen; afbetalen acquitterrendre quitte, libérer des dettes. Il se dit en parlant des personne et des choses.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van paying off