Engels
Uitgebreide vertaling voor goodness (Engels) in het Nederlands
goodness:
-
the goodness (benevolence; leniency)
-
the goodness (kind-heartedness; benign character; mildness)
Vertaal Matrix voor goodness:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
goedaardigheid | benign character; goodness; kind-heartedness; mildness | |
goedheid | benevolence; goodness; leniency | |
- | good |
Verwante woorden van "goodness":
Synoniemen voor "goodness":
Antoniemen van "goodness":
Verwante definities voor "goodness":
goodness vorm van good:
-
good (pleasant; nice; lovely; easy going)
-
good (capable; qualified; competent; proficient; considerate; efficient; able; skilled; fit)
-
good (well-behaved; honest)
zoet; lief; braaf; voorbeeldig; deugdzaam-
zoet bijvoeglijk naamwoord
-
lief bijvoeglijk naamwoord
-
braaf bijvoeglijk naamwoord
-
voorbeeldig bijvoeglijk naamwoord
-
deugdzaam bijvoeglijk naamwoord
-
-
good (agree; correct; fine; right)
-
good (competent; capable; efficient; able)
vakbekwaam; vakkundig; competent; deskundig; oordeelkundig; ter zake kundig-
vakbekwaam bijvoeglijk naamwoord
-
vakkundig bijvoeglijk naamwoord
-
competent bijvoeglijk naamwoord
-
deskundig bijvoeglijk naamwoord
-
oordeelkundig bijvoeglijk naamwoord
-
ter zake kundig bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor good:
Verwante woorden van "good":
Synoniemen voor "good":
Antoniemen van "good":
Verwante definities voor "good":
Wiktionary: good
good
Cross Translation:
noun
adjective
good
-
beneficial; worthwhile
- good → goed
-
favourable
- good → goed
-
effective
- good → goed
-
of people, competent or talented
- good → goed
-
pleasant; enjoyable
- good → goed
-
healthful
- good → goed
-
of food, having a particularly pleasant taste
- good → goed
-
of food, edible; not stale or rotten
- good → goed
-
useful for a particular purpose (it’s a good watch)
- good → goed
-
acting in the interest of good; ethical good intentions
- good → goed
adjective
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• good | → aardig; beminnelijk; lief; vriendelijk; voorkomend | ↔ aimable — Qui mériter d’aimer. |
• good | → goed | ↔ bien — Opposé du mal |
• good | → goed | ↔ bien — Possession en argent, en immeuble, ou autrement |
• good | → goed; okee | ↔ bon — À trier |
• good | → dapper; eerlijk; vriendelijk; braaf | ↔ brave — courageux ; vaillant |
• good | → verstandig; vroed; wijs | ↔ sage — Qui est prudent, circonspect, judicieux; qui a un sentiment juste des choses. (Sens général). |
• good | → boud; dapper; kloek; koen; moedig; eerlijk; vriendelijk; braaf | ↔ vaillant — Qui a de la vaillance, qui est courageux. |