Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. drink:
  2. Wiktionary:
  3. Gebruikers suggesties voor drink:
    • drankje
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. drinken:
  2. Wiktionary:


Engels

Uitgebreide vertaling voor drink (Engels) in het Nederlands

drink:

to drink werkwoord (drinks, drank, drinking)

  1. to drink
    – consume alcohol 1
    drinken; alcohol gebruiken
    • drinken werkwoord (drink, drinkt, dronk, dronken, gedronken)
    • alcohol gebruiken werkwoord (gebruik alcohol, gebruikt alcohol, gebruikte alcohol, gebruikten alcohol, alcohol gebruikt)
  2. to drink (booze; drink heavily; have too much to drink; drink excessively)
    – drink excessive amounts of alcohol; be an alcoholic 1
    drinken; zuipen; borrelen
    • drinken werkwoord (drink, drinkt, dronk, dronken, gedronken)
    • zuipen werkwoord (zuip, zuipt, zoop, zopen, gezopen)
    • borrelen werkwoord (borrel, borrelt, borrelde, borrelden, geborreld)
  3. to drink (drink up; empty; finish)
    leegmaken; opdrinken; ledigen; uitdrinken; leegdrinken
    • leegmaken werkwoord (maak leeg, maakt leeg, maakte leeg, maakten leeg, leeggemaakt)
    • opdrinken werkwoord (drink op, drinkt op, dronk op, dronken op, opgedronken)
    • ledigen werkwoord (ledig, ledigt, ledigde, ledigden, geledigd)
    • uitdrinken werkwoord (drink uit, drinkt uit, dronk uit, dronken uit, uitgedronken)
    • leegdrinken werkwoord (drink leeg, drinkt leeg, dronk leeg, dronken leeg, leeggedronken)
  4. to drink (have a drink)
    borrelen; een borrel drinken; neut nemen; borrel pakken
    • borrelen werkwoord (borrel, borrelt, borrelde, borrelden, geborreld)
    • een borrel drinken werkwoord (drink een borrel, drinkt een borrel, dronk een borrel, dronken een borrel, een borrel gedronken)
    • neut nemen werkwoord (neem 'n neut, neemt 'n neut, nam 'n neut, namen 'n neut, 'n neut genomen)
    • borrel pakken werkwoord (pak borrel, pakt borrel, pakte borrel, pakten borrel, borrel gepakt)

Conjugations for drink:

present
  1. drink
  2. drink
  3. drinks
  4. drink
  5. drink
  6. drink
simple past
  1. drank
  2. drank
  3. drank
  4. drank
  5. drank
  6. drank
present perfect
  1. have drunk
  2. have drunk
  3. has drunk
  4. have drunk
  5. have drunk
  6. have drunk
past continuous
  1. was drinking
  2. were drinking
  3. was drinking
  4. were drinking
  5. were drinking
  6. were drinking
future
  1. shall drink
  2. will drink
  3. will drink
  4. shall drink
  5. will drink
  6. will drink
continuous present
  1. am drinking
  2. are drinking
  3. is drinking
  4. are drinking
  5. are drinking
  6. are drinking
subjunctive
  1. be drunk
  2. be drunk
  3. be drunk
  4. be drunk
  5. be drunk
  6. be drunk
diverse
  1. drink!
  2. let's drink!
  3. drunk
  4. drinking
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

drink [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the drink (draught; swig)
    de slok; de dronk; de teug
    • slok [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • dronk [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • teug [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. the drink (spirits; liquor; alcohol; )
    de drank; de alcohol; de spiritualiën; de opkikkertjes; sterke drank; het gedistilleerd; de alcoholica

Vertaal Matrix voor drink:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
alcohol alcohol; alcoholic liquors; alcoholics; beverage; booze; bracers; drink; hard liquor; liquor; liquors; spirits; strong drink alcohol; ethyl alcohol; liquor; spirits; spirits of wine; wine-spirit
alcoholica alcohol; alcoholic liquors; alcoholics; beverage; booze; bracers; drink; hard liquor; liquor; liquors; spirits; strong drink alcoholic
borrelen bubbling; cocktail time; fizzing; tippling
drank alcohol; alcoholic liquors; alcoholics; beverage; booze; bracers; drink; hard liquor; liquor; liquors; spirits; strong drink beverage; beverages; drinks; liquor; spirits
drinken drinking; sipping
dronk draught; drink; swig
gedistilleerd alcohol; alcoholic liquors; alcoholics; beverage; booze; bracers; drink; hard liquor; liquor; liquors; spirits; strong drink
leegmaken draining; emptying
opkikkertjes alcohol; alcoholic liquors; alcoholics; beverage; booze; bracers; drink; hard liquor; liquor; liquors; spirits; strong drink
slok draught; drink; swig
spiritualiën alcohol; alcoholic liquors; alcoholics; beverage; booze; bracers; drink; hard liquor; liquor; liquors; spirits; strong drink
sterke drank alcohol; alcoholic liquors; alcoholics; beverage; booze; bracers; drink; hard liquor; liquor; liquors; spirits; strong drink liquor; spirits
teug draught; drink; swig
zuipen boozing; swilling
- beverage; boozing; crapulence; deglutition; drinkable; drinking; drunkenness; potable; swallow
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
alcohol gebruiken drink
borrel pakken drink; have a drink
borrelen booze; drink; drink excessively; drink heavily; have a drink; have too much to drink bubble
drinken booze; drink; drink excessively; drink heavily; have too much to drink
een borrel drinken drink; have a drink
ledigen drink; drink up; empty; finish clean out; clear; clear out; drain; empty; finish; make empty; pour out; remove; remove what is inside; take out
leegdrinken drink; drink up; empty; finish
leegmaken drink; drink up; empty; finish clean out; clear; clear out; drain; empty; finish; make empty; pour out; remove; remove what is inside; take out
neut nemen drink; have a drink
opdrinken drink; drink up; empty; finish
uitdrinken drink; drink up; empty; finish
zuipen booze; drink; drink excessively; drink heavily; have too much to drink
- booze; drink in; fuddle; imbibe; pledge; salute; toast; tope; wassail
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- beverage; booze; tipple
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gedistilleerd distilled

Verwante woorden van "drink":


Synoniemen voor "drink":


Verwante definities voor "drink":

  1. the act of drinking alcoholic beverages to excess1
    • drink was his downfall1
  2. the act of swallowing1
    • he took a drink of his beer and smacked his lips1
  3. any liquid suitable for drinking1
  4. a single serving of a beverage1
    • I asked for a hot drink1
    • likes a drink before dinner1
  5. any large deep body of water1
    • he jumped into the drink and had to be rescued1
  6. be fascinated or spell-bound by; pay close attention to1
    • The mother drinks in every word of her son on the stage1
  7. take in liquids1
    • The patient must drink several liters each day1
    • The children like to drink soda1
  8. consume alcohol1
    • We were up drinking all night1
  9. drink excessive amounts of alcohol; be an alcoholic1
    • The husband drinks and beats his wife1
  10. propose a toast to1
    • Let's drink to the New Year1

Wiktionary: drink

drink
noun
  1. type of beverage
  2. action of drinking
  3. served alcoholic beverage
  4. served beverage
verb
  1. consume alcoholic beverages
  2. consume liquid through the mouth
drink
noun
  1. klein glaasje met sterke drank, gedistilleerd
  2. alcoholhoudende vloeistof
  3. vloeistof om de dorst te lessen
  4. glaasje drank
  5. zeewater

Cross Translation:
FromToVia
drink drinken; gebruiken boiremettre un liquide dans sa bouche et l’avaler.
drink drank; drankje boisson — Liquide servant à la réhydratation par la bouche, pour... (Sens général)
drink drank; drankje consommation — Ce que l’on a bu

Verwante vertalingen van drink



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor drink (Nederlands) in het Engels

drinken:

drinken werkwoord (drink, drinkt, dronk, dronken, gedronken)

  1. drinken (alcohol gebruiken)
    to drink
    – consume alcohol 1
    • drink werkwoord (drinks, drank, drinking)
      • We were up drinking all night1
  2. drinken (zuipen; borrelen)
    to drink
    – drink excessive amounts of alcohol; be an alcoholic 1
    • drink werkwoord (drinks, drank, drinking)
      • The husband drinks and beats his wife1
    to booze; drink heavily; have too much to drink; drink excessively

Conjugations for drinken:

o.t.t.
  1. drink
  2. drinkt
  3. drinkt
  4. drinken
  5. drinken
  6. drinken
o.v.t.
  1. dronk
  2. dronk
  3. dronk
  4. dronken
  5. dronken
  6. dronken
v.t.t.
  1. heb gedronken
  2. hebt gedronken
  3. heeft gedronken
  4. hebben gedronken
  5. hebben gedronken
  6. hebben gedronken
v.v.t.
  1. had gedronken
  2. had gedronken
  3. had gedronken
  4. hadden gedronken
  5. hadden gedronken
  6. hadden gedronken
o.t.t.t.
  1. zal drinken
  2. zult drinken
  3. zal drinken
  4. zullen drinken
  5. zullen drinken
  6. zullen drinken
o.v.t.t.
  1. zou drinken
  2. zou drinken
  3. zou drinken
  4. zouden drinken
  5. zouden drinken
  6. zouden drinken
diversen
  1. drink!
  2. drinkt!
  3. gedronken
  4. drinkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

drinken [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. drinken
    the drinking; the sipping
    • drinking [the ~] zelfstandig naamwoord
    • sipping [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor drinken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
booze alcohol; alcoholica; drank; gedistilleerd; opkikkertjes; spiritualiën; sterke drank
drink alcohol; alcoholica; drank; dronk; gedistilleerd; opkikkertjes; slok; spiritualiën; sterke drank; teug
drinking drinken
sipping drinken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
booze borrelen; drinken; zuipen pimpelen
drink alcohol gebruiken; borrelen; drinken; zuipen borrel pakken; borrelen; een borrel drinken; ledigen; leegdrinken; leegmaken; neut nemen; opdrinken; uitdrinken
drink excessively borrelen; drinken; zuipen
drink heavily borrelen; drinken; zuipen
have too much to drink borrelen; drinken; zuipen

Verwante definities voor "drinken":

  1. regelmatig sterke drank gebruiken2
    • als er problemen zijn, gaat hij drinken2
  2. vloeistof in je mond laten lopen en doorslikken2
    • we drinken een glas melk2

Wiktionary: drinken

drinken
verb
  1. drink
  2. drink with
  3. consume alcoholic beverages
  4. consume liquid through the mouth
  5. to drink or swallow
noun
  1. action of drinking

Cross Translation:
FromToVia
drinken drink boiremettre un liquide dans sa bouche et l’avaler.