Engels

Uitgebreide vertaling voor delay (Engels) in het Nederlands

delay:

delay [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the delay (postponement; suspension; stoppage; stop)
    de vertraging; het oponthoud
  2. the delay (postponement; suspension; respite)
    het uitstel; het respijt
    • uitstel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • respijt [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. the delay (respite; reprive)
    het uitstel; het respijt; de onderbreking
  4. the delay (holdup)
    het verlet
    • verlet [het ~] zelfstandig naamwoord
  5. the delay
    – The amount of time between the scheduled start of a task and the time when work should actually begin on the task; it is often used to resolve resource overallocations. There are two types of delay: assignment delay and leveling delay. 1
    de vertraging

to delay werkwoord (delaies, delayed, delaying)

  1. to delay (deter; retard; stop)
    vertragen; ophouden; temporiseren
    • vertragen werkwoord (vertraag, vertraagt, vertraagde, vertraagden, vertraagd)
    • ophouden werkwoord (houd op, houdt op, hield op, hielden op, opgehouden)
    • temporiseren werkwoord (temporiseer, temporiseert, temporiseerde, temporiseerden, getemporiseerd)
  2. to delay (procrastinate; dawdle; linger; )
    hannesen; zeiken; teuten; dralen; treuzelen; talmen; drentelen; aarzelen; zaniken; druilen; zeuren
    • hannesen werkwoord
    • zeiken werkwoord (zeik, zeikt, zeek, zeken, gezeken)
    • teuten werkwoord (teut, teutte, teutten, geteut)
    • dralen werkwoord (draal, draalt, draalde, draalden, gedraald)
    • treuzelen werkwoord (treuzel, treuzelt, treuzelde, treuzelden, getreuzeld)
    • talmen werkwoord (talm, talmt, talmde, talmden, getalmd)
    • drentelen werkwoord (drentel, drentelt, drentelde, drentelden, gedrenteld)
    • aarzelen werkwoord (aarzel, aarzelt, aarzelde, aarzelden, geaarzeld)
    • zaniken werkwoord (zanik, zanikt, zanikte, zanikten, gezanik)
    • druilen werkwoord (druil, druilt, druilde, druilden, gedruild)
    • zeuren werkwoord (zeur, zeurt, zeurde, zeurden, gezeurd)
  3. to delay (hesitate; doubt; linger; )
    aarzelen; talmen; weifelen; dubben
    • aarzelen werkwoord (aarzel, aarzelt, aarzelde, aarzelden, geaarzeld)
    • talmen werkwoord (talm, talmt, talmde, talmden, getalmd)
    • weifelen werkwoord (weifel, weifelt, weifelde, weifelden, geweifeld)
    • dubben werkwoord (dub, dubt, dubde, dubden, gedubd)
  4. to delay (fall over; slip; topple over; )
    uitschuiven; slippen; uitglibberen; onderuitgaan; uitglijden; wegschieten; uitschieten
    • uitschuiven werkwoord
    • slippen werkwoord (slip, slipt, slipte, slipten, geslipt)
    • uitglibberen werkwoord
    • onderuitgaan werkwoord (ga onderuit, gaat onderuit, ging onderuit, gingen onderuit, onderuit gegaan)
    • uitglijden werkwoord (glij uit, glijt uit, glee uit, gleeen uit, uitgegleden)
    • wegschieten werkwoord
    • uitschieten werkwoord (schiet uit, schoot uit, schoten uit, uitgeschoten)

Conjugations for delay:

present
  1. delay
  2. delay
  3. delaies
  4. delay
  5. delay
  6. delay
simple past
  1. delayed
  2. delayed
  3. delayed
  4. delayed
  5. delayed
  6. delayed
present perfect
  1. have delayed
  2. have delayed
  3. has delayed
  4. have delayed
  5. have delayed
  6. have delayed
past continuous
  1. was delaying
  2. were delaying
  3. was delaying
  4. were delaying
  5. were delaying
  6. were delaying
future
  1. shall delay
  2. will delay
  3. will delay
  4. shall delay
  5. will delay
  6. will delay
continuous present
  1. am delaying
  2. are delaying
  3. is delaying
  4. are delaying
  5. are delaying
  6. are delaying
subjunctive
  1. be delayed
  2. be delayed
  3. be delayed
  4. be delayed
  5. be delayed
  6. be delayed
diverse
  1. delay!
  2. let's delay!
  3. delayed
  4. delaying
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor delay:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
onderbreking delay; reprive; respite break; disruption; gap; interference; intermission; interruption; interval; intervention; meddling; pause; recess; rest-break; severance
onderuitgaan slipping; stumbling
ophouden cease; knock off; quitting; stopping
oponthoud delay; postponement; stop; stoppage; suspension
respijt delay; postponement; reprive; respite; suspension respite; time for reflection
slippen skidding; slipping
uitglijden skidding; slipping; slipping away
uitstel delay; postponement; reprive; respite; suspension
verlet delay; holdup temporary layoff
vertraging delay; postponement; stop; stoppage; suspension
zeiken pee
- hold; holdup; postponement; time lag; wait
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aarzelen brood over; dawdle; defer; delay; deter; doubt; hesitate; linger; procrastinate; put off; retard; saunter; tarry; waver be indecised; hesitate; procrastinate; put off; question; tarry; vacillate; waver
dralen dawdle; delay; linger; procrastinate; put off; retard; saunter; tarry dawdle; hang about; hang around; linger; loiter; tarry; waffle
drentelen dawdle; delay; linger; procrastinate; put off; retard; saunter; tarry dawdle; linger; loiter; saunter; stroll; tarry; waffle
druilen dawdle; delay; linger; procrastinate; put off; retard; saunter; tarry drizzle; rain
dubben brood over; defer; delay; deter; doubt; hesitate; linger; tarry; waver dub; synchronise; synchronize
hannesen dawdle; delay; linger; procrastinate; put off; retard; saunter; tarry
onderuitgaan delay; fall flat; fall over; postpone; slip; topple over; trip be a failure; be overthrown; fall; take a nosedive
ophouden delay; deter; retard; stop abandon; become extinct; bring to a close; bring to a conclusion; bring to a halt; bring to a standstill; bring to an end; cease; conclude; desist from; die of fear; die out; drop out; end; extinguish; finish; finish off; give up; halt; hold up; keep up; peg out; pinch out; pull out; put to a stop; quit; snuff; stem; stop
slippen delay; fall flat; fall over; postpone; slip; topple over; trip glide; skid; skim; slide; slip; slip up; slither
talmen brood over; dawdle; defer; delay; deter; doubt; hesitate; linger; procrastinate; put off; retard; saunter; tarry; waver dawdle; hang about; hang around; linger; loiter; tarry; waffle
temporiseren delay; deter; retard; stop drag out; retard; slacken; slow down; temporise; temporize
teuten dawdle; delay; linger; procrastinate; put off; retard; saunter; tarry dawdle; linger; loiter; tarry; waffle
treuzelen dawdle; delay; linger; procrastinate; put off; retard; saunter; tarry dawdle; linger; loiter; tarry; waffle
uitglibberen delay; fall flat; fall over; postpone; slip; topple over; trip
uitglijden delay; fall flat; fall over; postpone; slip; topple over; trip glide; skid; skim; slide; slip; slip up; slither
uitschieten delay; fall flat; fall over; postpone; slip; topple over; trip sprout from
uitschuiven delay; fall flat; fall over; postpone; slip; topple over; trip
vertragen delay; deter; retard; stop drag out; postpone; put off; retard; slacken; slow down; temporise; temporize
wegschieten delay; fall flat; fall over; postpone; slip; topple over; trip
weifelen brood over; defer; delay; deter; doubt; hesitate; linger; tarry; waver be indecised; hesitate; procrastinate; put off; question; tarry; vacillate; waver
zaniken dawdle; delay; linger; procrastinate; put off; retard; saunter; tarry
zeiken dawdle; delay; linger; procrastinate; put off; retard; saunter; tarry be a pain in the neck; keep on; nag
zeuren dawdle; delay; linger; procrastinate; put off; retard; saunter; tarry bluster; carry on one's point; complain; complaint; deplore; gripe; grouse; grumble; harp; nag
- check; detain; hold up; retard; stay
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- detention; lag; retardation

Verwante woorden van "delay":


Synoniemen voor "delay":


Antoniemen van "delay":


Verwante definities voor "delay":

  1. the act of delaying; inactivity resulting in something being put off until a later time2
  2. time during which some action is awaited2
  3. slow the growth or development of2
  4. cause to be slowed down or delayed2
    • Traffic was delayed by the bad weather2
    • she delayed the work that she didn't want to perform2
  5. stop or halt2
  6. act later than planned, scheduled, or required2
    • Don't delay your application to graduate school or else it won't be considered2
  7. The amount of time between the scheduled start of a task and the time when work should actually begin on the task; it is often used to resolve resource overallocations. There are two types of delay: assignment delay and leveling delay.1

Wiktionary: delay

delay
noun
  1. period of time before an event occurs
verb
  1. put off until a later time
delay
verb
  1. naar een later tijdstip verschuiven
  2. te laat komen
noun
  1. het langzamer gaan

Cross Translation:
FromToVia
delay uitstel Aufschub — Gewährung einer längeren Frist, als ursprünglich vorgesehen
delay vertraging Verspätung — die Tatsache, dass ein Ereignis später als geplant eintritt
delay vertraging; verzuim; achterstand Verzug — Verspätung, Rückstand bei der Erfüllung einer ausstehenden Schuld oder Pflicht
delay aanhouden; uitstellen; verdagen; verschuiven ajournerremettre à un autre jour.
delay vertragen; uitstellen atermoyer — commerce|fr (vieilli) reculer les termes d’un paiement.
delay afwisselen; variëren; werken; aanhouden; uitstellen; verdagen; verschuiven; verschillen; schelen; uiteenlopen différer — Traductions à trier suivant le sens
delay achteruitlopen; terugdeinzen; teruggaan; achteruitgaan; terrein verliezen; teruglopen; verlopen; aanhouden; uitstellen; verdagen; verschuiven; toegeven; afstaan; wijken reculertirer ou pousser un objet en arrière.
delay uitstellen renvoyer — Remettre à plus tard
delay achterstand; vertraging; oponthoud retard — Fait d'arriver plus tard
delay vertragen; aanhouden; uitstellen; verdagen; verschuiven retarderdifférer, temporiser.
delay opschorting; verdaging; verlating; oponthoud; uitstel; verlet sursisdélai, remise, suspension de l’exécution d’une mesure.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van delay