Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- build:
-
Wiktionary:
- build → bouw
- build → opbouwen, bouwen, bebouwen, timmeren
- build → bouwen, afhalen, meebrengen, meenemen, vergaderen, medenemen, medebrengen, bijeenvoegen, ineenzetten, samenstellen, aanleggen, construeren, opbouwen, timmeren, fitten, installeren, maken, aanmaken, bedrijven, doen, uitbrengen, uitrichten, uitvoeren, aaneenschakelen, bijeenbinden, samenbinden, verbinden, aaneenvoegen, bijeenbrengen, samenbrengen, verenigen, afstellen, passend maken, verstellen, instellen, bijdoen, bijmengen, bijvoegen, toegeven, toevoegen, metselen
Nederlands naar Engels: Meer gegevens...
- build:
Engels
Uitgebreide vertaling voor build (Engels) in het Nederlands
build:
-
to build (establish; set up; erect; raise)
-
to build (build up; compose; construct)
-
to build (build out; extend; expand; add on to; add new buildings; add)
-
to build (set up; establish; raise; erect)
-
to build (put together)
in elkaar timmeren; ineentimmeren; timmerend in elkaar zetten-
in elkaar timmeren werkwoord (timmer in elkaar, timmert in elkaar, timmerde in elkaar, timmerden in elkaar, in elkaar getimmerd)
-
ineentimmeren werkwoord (timmer ineen, timmert ineen, timmerde ineen, timmerden ineen, ineengetimmerd)
-
timmerend in elkaar zetten werkwoord
-
-
to build (build up; ramp up; work up)
– bolster or strengthen 1 -
to build (compile)
– To translate all the source code of a program from a high-level language into object code prior to execution of the program. 2
Conjugations for build:
present
- build
- build
- builds
- build
- build
- build
simple past
- built
- built
- built
- built
- built
- built
present perfect
- have built
- have built
- has built
- have built
- have built
- have built
past continuous
- was building
- were building
- was building
- were building
- were building
- were building
future
- shall build
- will build
- will build
- shall build
- will build
- will build
continuous present
- am building
- are building
- is building
- are building
- are building
- are building
subjunctive
- be built
- be built
- be built
- be built
- be built
- be built
diverse
- build!
- let's build!
- built
- building
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
the build (constitution; physique; figure; stature)
-
the build (figure; appearance; stature)
-
the build (stature; posture; figure; shape; size)
-
the build (shape; figure; size; stature)
-
the build
– A named set of deliverables (software components) produced, usually by compiling, from a discrete set of source versions. 2
Vertaal Matrix voor build:
Verwante woorden van "build":
Synoniemen voor "build":
Verwante definities voor "build":
Wiktionary: build
build
Cross Translation:
noun
build
-
physique
- build → bouw
verb
Cross Translation:
Verwante vertalingen van build
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor build (Nederlands) in het Engels
build:
-
build
Vertaal Matrix voor build:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
build | build | constitutie; figuur; gedaante; gestalte; lichaamsbouw; lichaamspostuur; postuur; uiterlijk; vorm |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
build | aanbouwen; bijbouwen; bouwen; compileren; construeren; in elkaar timmeren; ineentimmeren; opbouwen; oprichten; optrekken; overeindzetten; timmerend in elkaar zetten; uitbouwen |