Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. ticket:
  2. Wiktionary:
  3. Gebruikers suggesties voor ticket:
    • bonnetje, vliegticket
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. ticket:
  2. Wiktionary:


Engels

Uitgebreide vertaling voor ticket (Engels) in het Nederlands

ticket:

ticket [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the ticket (fine; penalty)
    de boete; de bekeuring; de bon
    • boete [de ~] zelfstandig naamwoord
    • bekeuring [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • bon [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. the ticket (entry permit; permit; pass)
    – a commercial document showing that the holder is entitled to something (as to ride on public transportation or to enter a public entertainment) 1
    het ticket; het toegangsbewijs; het plaatsbewijs; het entreebiljet; het kaartje
    de kaart
    – rechthoekig stukje papier of karton als bewijs van toegang 2
    • kaart [de ~] zelfstandig naamwoord
      • ik heb kaartjes voor de bioscoop2
  3. the ticket (sticker; adhesive label; tag; paster)
    de label; het etiket; de sticker; de plakker; het plakkertje
    • label [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • etiket [het ~] zelfstandig naamwoord
    • sticker [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • plakker [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • plakkertje [het ~] zelfstandig naamwoord
  4. the ticket (fare; travelling ticket; railway-ticket; tram ticket)
    het reisbiljet
  5. the ticket (receipt)
    bewijs van ontvangst; het reçu
  6. the ticket (train ticket)
    het spoorkaartje
  7. the ticket
    het plaatsbewijs

Vertaal Matrix voor ticket:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bekeuring fine; penalty; ticket
bewijs van ontvangst receipt; ticket
boete fine; penalty; ticket confinement; custody; detention; fine; imprisonment; monetary penalty; punishment
bon fine; penalty; ticket coupon; deposit voucher; token; voucher
entreebiljet entry permit; pass; permit; ticket
etiket adhesive label; paster; sticker; tag; ticket characterizing someone; identification mark; mark
kaart entry permit; pass; permit; ticket card; map; playing card
kaartje entry permit; pass; permit; ticket
label adhesive label; paster; sticker; tag; ticket brand name; trademark
plaatsbewijs entry permit; pass; permit; ticket
plakker adhesive label; paster; sticker; tag; ticket bumper sticker; sticker
plakkertje adhesive label; paster; sticker; tag; ticket
reisbiljet fare; railway-ticket; ticket; tram ticket; travelling ticket
reçu receipt; ticket coupon; deposit voucher; receipt; voucher
spoorkaartje ticket; train ticket
sticker adhesive label; paster; sticker; tag; ticket
ticket entry permit; pass; permit; ticket
toegangsbewijs entry permit; pass; permit; ticket
- just the ticket; slate; tag
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- fine
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
label label; tag
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- queue ticket

Verwante woorden van "ticket":


Synoniemen voor "ticket":


Verwante definities voor "ticket":

  1. the appropriate or desirable thing1
  2. a list of candidates nominated by a political party to run for election to public offices1
  3. a commercial document showing that the holder is entitled to something (as to ride on public transportation or to enter a public entertainment)1
  4. a summons issued to an offender (especially to someone who violates a traffic regulation)1
  5. a label written or printed on paper, cardboard, or plastic that is attached to something to indicate its owner, nature, price, etc.1
  6. provide with a ticket for passage or admission1
  7. issue a ticket or a fine to as a penalty1
    • Move your car or else you will be ticketed!1

Wiktionary: ticket

ticket
noun
  1. admission to entertainment
  2. pass for transportation
  3. traffic citation
ticket
noun
  1. een papiertje dat ergens recht op geeft, zoals toegang of deelname

Cross Translation:
FromToVia
ticket kaartje Fahrschein — ein Schein, der zur Nutzung öffentlicher Verkehrsmittel berechtigt
ticket ticket Ticket — Flugkarte, Fahrschein, Eintrittskarte und Ähnliches
ticket binnengaan; entree; intrede; toegang entréeendroit par où l’on entrer dans un lieu.
ticket bekeuring; proces-verbaal; boete; geldboete; notulen; protocol procès-verbalacte par lequel un gendarme,un policier, un garde champêtre, etc., constater une contravention, un délit.
ticket bon; coupon; kaartje; voucher; biljet; ticket ticket — billet donnant droit à un accès

Verwante vertalingen van ticket



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor ticket (Nederlands) in het Engels

ticket:

ticket [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het ticket (toegangsbewijs; plaatsbewijs; kaart; entreebiljet; kaartje)
    the ticket
    – a commercial document showing that the holder is entitled to something (as to ride on public transportation or to enter a public entertainment) 1
    • ticket [the ~] zelfstandig naamwoord
    the entry permit; the permit; the pass
    • entry permit [the ~] zelfstandig naamwoord
    • permit [the ~] zelfstandig naamwoord
    • pass [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor ticket:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
entry permit entreebiljet; kaart; kaartje; plaatsbewijs; ticket; toegangsbewijs
pass entreebiljet; kaart; kaartje; plaatsbewijs; ticket; toegangsbewijs bergpas; pas; pasje; paspoort
permit entreebiljet; kaart; kaartje; plaatsbewijs; ticket; toegangsbewijs geleidebiljet; geleidebrief; licentie; pas; pasje; paspoort; vergunning; vrijbrief; vrijgeleide
ticket entreebiljet; kaart; kaartje; plaatsbewijs; ticket; toegangsbewijs bekeuring; bewijs van ontvangst; boete; bon; etiket; label; plaatsbewijs; plakker; plakkertje; reisbiljet; reçu; spoorkaartje; sticker
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pass aanbieden; aangeven; aankomen; aanreiken; afgeven; aflopen; besteden; bezoeken; doorbrengen; gaan; gebeuren; geven; iemand opzoeken; inhalen; langsgaan; langskomen; op visite gaan; overgeven; overhandigen; passeren; plaats hebben; reiken; slagen voor; slijten; toesteken; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan; voorbijkomen; voorbijrijden; voorkomen; zich begeven; zich voordoen
permit akkoord gaan; autoriseren; dulden; duren; fiatteren; goed vinden; goedkeuren; goedvinden; gunnen; in staat stellen; instemmen; inwilligen; laten; mogelijk maken; permitteren; toekennen; toelaten; toestaan; toestemmen; toestemming verlenen; vergunnen; verlenen; veroorloven

Verwante woorden van "ticket":

  • tickets

Wiktionary: ticket

ticket
noun
  1. een papiertje dat ergens recht op geeft, zoals toegang of deelname
ticket
noun
  1. admission to entertainment
  2. pass for transportation

Cross Translation:
FromToVia
ticket ticket Ticket — Flugkarte, Fahrschein, Eintrittskarte und Ähnliches
ticket ticket; coupon; voucher; receipt ticket — billet donnant droit à un accès