Uitgebreide vertaling voor linger (Engels) in het Nederlands
linger:
-
blijven;
vertoeven;
verwijlen;
toeven
-
blijven
werkwoord
(blijf, blijft, bleef, bleven, gebleven)
-
vertoeven
werkwoord
(vertoef, vertoeft, vertoefde, vertoefden, vertoefd)
-
verwijlen
werkwoord
(verwijl, verwijlt, verwijlde, verwijlden, verwijld)
-
toeven
werkwoord
(toef, toeft, toefte, toeften, getoefd)
-
treuzelen;
talmen;
drentelen;
teuten;
dralen
-
treuzelen
werkwoord
(treuzel, treuzelt, treuzelde, treuzelden, getreuzeld)
-
talmen
werkwoord
(talm, talmt, talmde, talmden, getalmd)
-
drentelen
werkwoord
(drentel, drentelt, drentelde, drentelden, gedrenteld)
-
teuten
werkwoord
(teut, teutte, teutten, geteut)
-
dralen
werkwoord
(draal, draalt, draalde, draalden, gedraald)
-
hannesen;
zeiken;
teuten;
dralen;
treuzelen;
talmen;
drentelen;
aarzelen;
zaniken;
druilen;
zeuren
-
-
zeiken
werkwoord
(zeik, zeikt, zeek, zeken, gezeken)
-
teuten
werkwoord
(teut, teutte, teutten, geteut)
-
dralen
werkwoord
(draal, draalt, draalde, draalden, gedraald)
-
treuzelen
werkwoord
(treuzel, treuzelt, treuzelde, treuzelden, getreuzeld)
-
talmen
werkwoord
(talm, talmt, talmde, talmden, getalmd)
-
drentelen
werkwoord
(drentel, drentelt, drentelde, drentelden, gedrenteld)
-
aarzelen
werkwoord
(aarzel, aarzelt, aarzelde, aarzelden, geaarzeld)
-
zaniken
werkwoord
(zanik, zanikt, zanikte, zanikten, gezanik)
-
druilen
werkwoord
(druil, druilt, druilde, druilden, gedruild)
-
zeuren
werkwoord
(zeur, zeurt, zeurde, zeurden, gezeurd)
-
aarzelen;
talmen;
weifelen;
dubben
-
aarzelen
werkwoord
(aarzel, aarzelt, aarzelde, aarzelden, geaarzeld)
-
talmen
werkwoord
(talm, talmt, talmde, talmden, getalmd)
-
weifelen
werkwoord
(weifel, weifelt, weifelde, weifelden, geweifeld)
-
dubben
werkwoord
(dub, dubt, dubde, dubden, gedubd)
-
blijven hangen;
dralen;
talmen
-
blijven hangen
werkwoord
(blijf hangen, blijft hangen, bleef hangen, bleven hangen, hangen gebleven)
-
dralen
werkwoord
(draal, draalt, draalde, draalden, gedraald)
-
talmen
werkwoord
(talm, talmt, talmde, talmden, getalmd)
Conjugations for linger:
present
- linger
- linger
- lingers
- linger
- linger
- linger
simple past
- lingered
- lingered
- lingered
- lingered
- lingered
- lingered
present perfect
- have lingered
- have lingered
- has lingered
- have lingered
- have lingered
- have lingered
past continuous
- was lingering
- were lingering
- was lingering
- were lingering
- were lingering
- were lingering
future
- shall linger
- will linger
- will linger
- shall linger
- will linger
- will linger
continuous present
- am lingering
- are lingering
- is lingering
- are lingering
- are lingering
- are lingering
subjunctive
- be lingered
- be lingered
- be lingered
- be lingered
- be lingered
- be lingered
diverse
- linger!
- let's linger!
- lingered
- lingering
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor linger:
Verwante woorden van "linger":
Synoniemen voor "linger":
Antoniemen van "linger":
Verwante definities voor "linger":
-
leave slowly and hesitantly1
-
take one's time; proceed slowly1
-
move to and fro1
-
remain present although waning or gradually dying1
linger
verb
-
consider or contemplate
-
remain alive or existent
-
stay or remain in a place or situation
Computer vertaling door derden:
Verwante vertalingen van linger