Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- lap:
- Wiktionary:
Nederlands naar Engels: Meer gegevens...
- lap:
- lappen:
- Wiktionary:
Engels
Uitgebreide vertaling voor lap (Engels) in het Nederlands
lap:
-
the lap
Conjugations for lap:
present
- lap
- lap
- laps
- lap
- lap
- lap
simple past
- lapped
- lapped
- lapped
- lapped
- lapped
- lapped
present perfect
- have lapped
- have lapped
- has lapped
- have lapped
- have lapped
- have lapped
past continuous
- was lapping
- were lapping
- was lapping
- were lapping
- were lapping
- were lapping
future
- shall lap
- will lap
- will lap
- shall lap
- will lap
- will lap
continuous present
- am lapping
- are lapping
- is lapping
- are lapping
- are lapping
- are lapping
subjunctive
- be lapped
- be lapped
- be lapped
- be lapped
- be lapped
- be lapped
diverse
- lap!
- let's lap!
- lapped
- lapping
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
lap
Vertaal Matrix voor lap:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
moederschoot | lap | |
schoot | lap | bolt; catch; clasp-fastening; cutting; latch; shoot; sprig; spring-bolt; sprout; tongue; uterus; womb |
- | circle; circuit; lap covering; lick; overlap | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
kabbelen | lap; ripple | |
opslobberen | lap; slurp | |
slobberen | lap; slurp | |
- | lap up; lave; lick; swish; swoosh; swosh; wash | |
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bovenbenen | lap | |
schoot | lap | |
- | lick up |
Verwante woorden van "lap":
Synoniemen voor "lap":
Verwante definities voor "lap":
Wiktionary: lap
lap
Cross Translation:
noun
lap
-
the upper legs of a seated person
- lap → schoot
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• lap | → schoot | ↔ Schoß — die beim Sitzen durch Unterleib und Oberschenkel gebildete Körperpartie |
• lap | → ploeteren; kabbelen; klapperen; klotsen; plassen; plonzen; door het water plassen; peddelen | ↔ barboter — bredouiller, marmonner, parler d’une manière confuse, s’embrouiller dans ses explications. |
• lap | → kabbelen; klapperen; klotsen; plassen; plonzen | ↔ clapoter — marine|fr éprouver le clapotis. |
• lap | → knie | ↔ genou — Articulation joignant la jambe à la cuisse |
• lap | → boezem; schoot | ↔ sein — Traductions à trier suivant le sens |
Verwante vertalingen van lap
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor lap (Nederlands) in het Engels
lap:
Vertaal Matrix voor lap:
Verwante woorden van "lap":
lap vorm van lappen:
-
de lappen (doeken)
-
de lappen
-
lappen (voor elkaar krijgen; bewerkstelligen; klaarspelen; bedingen; fixen)
-
lappen (iemand iets flikken; leveren; flikken)
Conjugations for lappen:
o.t.t.
- lap
- lapt
- lapt
- lappen
- lappen
- lappen
o.v.t.
- lapte
- lapte
- lapte
- lapten
- lapten
- lapten
v.t.t.
- heb gelapt
- hebt gelapt
- heeft gelapt
- hebben gelapt
- hebben gelapt
- hebben gelapt
v.v.t.
- had gelapt
- had gelapt
- had gelapt
- hadden gelapt
- hadden gelapt
- hadden gelapt
o.t.t.t.
- zal lappen
- zult lappen
- zal lappen
- zullen lappen
- zullen lappen
- zullen lappen
o.v.t.t.
- zou lappen
- zou lappen
- zou lappen
- zouden lappen
- zouden lappen
- zouden lappen
en verder
- ben gelapt
- bent gelapt
- is gelapt
- zijn gelapt
- zijn gelapt
- zijn gelapt
diversen
- lap!
- lapt!
- gelapt
- lappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor lappen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
cloths | doeken; lappen | |
coupons | lappen | coupons; reclamebonnen |
vouchers | lappen | coupons; reclamebonnen |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
accomplish | bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; lappen; voor elkaar krijgen | afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; doen; een einde maken aan; functie bekleden; handelen; klaarkrijgen; klaarmaken; totstandbrengen; uitrichten; uitvoeren; verrichten; vervullen; volbrengen; volmaken; voltooien; volvoeren |
do s.o. a bad turn | flikken; iemand iets flikken; lappen; leveren | |
put it over on s.o. | flikken; iemand iets flikken; lappen; leveren | |
succeed | bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; lappen; voor elkaar krijgen | een prestatie leveren; lukken; presteren |