Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. bruise:
  2. Wiktionary:
  3. Gebruikers suggesties voor bruise:
    • blauwe plek, bloeduitstorting


Engels

Uitgebreide vertaling voor bruise (Engels) in het Nederlands

bruise:

to bruise werkwoord (bruises, bruised, bruising)

  1. to bruise
    kneuzen
    • kneuzen werkwoord (kneus, kneust, kneusde, kneusden, gekneusd)
  2. to bruise (wound; injure; hurt)
    kwetsen; blesseren; verwonden; bezeren; schaden
    • kwetsen werkwoord (kwets, kwetst, kwetste, kwetsten, gekwetst)
    • blesseren werkwoord (blesseer, blesseert, blesseerde, blesseerden, gebleseerd)
    • verwonden werkwoord (verwond, verwondt, verwondde, verwondden, verwond)
    • bezeren werkwoord (bezeer, bezeert, bezeerde, bezeerden, bezeerd)
    • schaden werkwoord (schaad, schaadt, schaadde, schaadden, geschaad)
  3. to bruise (hurt; contuse; ache; injure; wound)
    kwetsen; krenken
    • kwetsen werkwoord (kwets, kwetst, kwetste, kwetsten, gekwetst)
    • krenken werkwoord (krenk, krenkt, krenkte, krenkten, gekrenkt)
  4. to bruise (harm; damage; injure)
    deren
    • deren werkwoord (deer, deert, deerde, deerden, gedeerd)

Conjugations for bruise:

present
  1. bruise
  2. bruise
  3. bruises
  4. bruise
  5. bruise
  6. bruise
simple past
  1. bruised
  2. bruised
  3. bruised
  4. bruised
  5. bruised
  6. bruised
present perfect
  1. have bruised
  2. have bruised
  3. has bruised
  4. have bruised
  5. have bruised
  6. have bruised
past continuous
  1. was bruising
  2. were bruising
  3. was bruising
  4. were bruising
  5. were bruising
  6. were bruising
future
  1. shall bruise
  2. will bruise
  3. will bruise
  4. shall bruise
  5. will bruise
  6. will bruise
continuous present
  1. am bruising
  2. are bruising
  3. is bruising
  4. are bruising
  5. are bruising
  6. are bruising
subjunctive
  1. be bruised
  2. be bruised
  3. be bruised
  4. be bruised
  5. be bruised
  6. be bruised
diverse
  1. bruise!
  2. let's bruise!
  3. bruised
  4. bruising
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

bruise [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the bruise (contusion)
    de kneuzing; kneuswond; het letsel; de bult; de buil
    • kneuzing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • kneuswond [znw.] zelfstandig naamwoord
    • letsel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • bult [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • buil [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. the bruise (swelling; lump; curving; rounding; swollen spot)
    bolling; de steenpuist; de bobbel; de bult; opgezwollen plek; de dikte; de zwelling; de buil
    • bolling [znw.] zelfstandig naamwoord
    • steenpuist [de ~] zelfstandig naamwoord
    • bobbel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • bult [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • opgezwollen plek [znw.] zelfstandig naamwoord
    • dikte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • zwelling [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • buil [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. the bruise (swelling; lump; bump)
    de kwetsuur; het letsel
    • kwetsuur [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • letsel [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor bruise:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bobbel bruise; curving; lump; rounding; swelling; swollen spot bulging; bump; hump; knob; lump; obstacle; swelling; swollen spot
bolling bruise; curving; lump; rounding; swelling; swollen spot curving; lump; rounding; swelling; swollen spot
buil bruise; contusion; curving; lump; rounding; swelling; swollen spot hump; lump; swelling; swollen spot
bult bruise; contusion; curving; lump; rounding; swelling; swollen spot height; hill; hump; lump; rise; swell; swelling; swollen spot
dikte bruise; curving; lump; rounding; swelling; swollen spot corpulency
kneuswond bruise; contusion
kneuzen squash
kneuzing bruise; contusion being bruised; bruising; injuring; wounding
kwetsen affecting; damaging; harming; injuring
kwetsuur bruise; bump; lump; swelling hurt; injury; wound
letsel bruise; bump; contusion; lump; swelling injury
opgezwollen plek bruise; curving; lump; rounding; swelling; swollen spot lump; swelling; swollen spot
steenpuist bruise; curving; lump; rounding; swelling; swollen spot blotch; boil; furuncle; pimple; zit
zwelling bruise; curving; lump; rounding; swelling; swollen spot lump; swelling; swollen spot
- contusion
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bezeren bruise; hurt; injure; wound
blesseren bruise; hurt; injure; wound
deren bruise; damage; harm; injure
kneuzen bruise
krenken ache; bruise; contuse; hurt; injure; wound aggrieve; hurt; hurt someone's feelings; offend
kwetsen ache; bruise; contuse; hurt; injure; wound aggrieve; hurt; hurt someone's feelings; offend
schaden bruise; hurt; injure; wound be disadvantuous; cause damage; cause disadvantage; cause injury; cause someone sorrow; damage; do harm; harm; harm somebody; hurt; injure
verwonden bruise; hurt; injure; wound hurt; injure; insult; maul; offend
- contuse; hurt; injure; offend; spite; wound
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- contusion; discolloration

Verwante woorden van "bruise":


Synoniemen voor "bruise":


Verwante definities voor "bruise":

  1. an injury that doesn't break the skin but results in some discoloration1
  2. damage (plant tissue) by abrasion or pressure1
    • The customer bruised the strawberries by squeezing them1
  3. break up into small pieces for food preparation1
    • bruise the berries with a wooden spoon and strain them1
  4. injure the underlying soft tissue or bone of1
    • I bruised my knee1
  5. hurt the feelings of1
    • This remark really bruised my ego1

Wiktionary: bruise

bruise
noun
  1. mark on fruit
  2. medical: mark on the skin
verb
  1. strike (a person), giving them a bruise
bruise
verb
  1. beschadigen, schaden

Cross Translation:
FromToVia
bruise kwetsen verletzen — jemanden physisch (auch lebensgefährlich oder tödlich) verwunden
bruise kneuzing contusionlésion produire par un corps contondant.
bruise ecchymose; bloeding ecchymose — médecine|fr extravasation de sang dans le tissu des organes, due ordinairement à une cause violente. On le dit surtout de l’extravasation qui a lieu dans le tissu sous-cutané et qui paraît à la peau.