Overzicht
Engels
Uitgebreide vertaling voor facet (Engels) in het Nederlands
facet:
Vertaal Matrix voor facet:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aspect | aspect; facet; view | |
facet | aspect; facet; view | |
opzicht | aspect; facet; view | |
- | Declarative Management Framework Facet; Facet; aspect |
Verwante woorden van "facet":
Synoniemen voor "facet":
Verwante definities voor "facet":
Wiktionary: facet
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• facet | → beitelen; snerpen; snijden; hakken; houwen; kappen; slijpen; uitknippen; afhakken; afhouwen; afkappen; omhakken | ↔ tailler — couper, retrancher d’une matière, en ôter avec le marteau, le ciseau, ou tout autre instrument, ce qu’il y a de superflu, pour lui donner une certaine forme, pour la rendre propre à tel ou tel usage. |
Facet:
Vertaal Matrix voor Facet:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | Declarative Management Framework Facet; facet |
Verwante definities voor "Facet":
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor facet (Nederlands) in het Engels
facet:
Vertaal Matrix voor facet:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aspect | aspect; facet; opzicht | denkbeeld; gezichtspunt; idee; interpretatie; inzicht; lezing; ligging; mening; oordeel; opinie; opvatting; positie; standpunt; visie; zienswijze |
facet | aspect; facet; opzicht | |
view | aspect; facet; opzicht | aanblik; aanzicht; begrip; benul; bezichtigen; bezichtiging; denkbeeld; doorkijk; gezicht; gezichtshoek; gezichtspunt; gezindheid; idee; interpretatie; invalshoek; inzicht; kijk; lezing; mening; meningsuiting; mentale voorstelling; oogpunt; oordeel; opinie; opvatting; overtuiging; panorama; perspectief; prospect; standpunt; uitzicht; vaststaande mening; vergezicht; verreikend uitzicht; visie; vue; weergave; zicht; zienswijs; zienswijze |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
view | aanblikken; aankijken; aanschouwen; aanzien; bekijken; bezichtigen; bezien; controleren; examineren; gadeslaan; inspecteren; keuren; kijken; observeren; schouwen; waarnemen; weergeven; zien |