Engels
Uitgebreide vertaling voor biting (Engels) in het Nederlands
biting:
-
biting (cutting)
gemeen; scherp; fel; doordringend; bijtend-
gemeen bijvoeglijk naamwoord
-
scherp bijvoeglijk naamwoord
-
fel bijvoeglijk naamwoord
-
doordringend bijvoeglijk naamwoord
-
bijtend bijvoeglijk naamwoord
-
-
biting (corrosive; corroding)
-
biting (sharp-minded; sharpwitted; acute; clever; keen)
slim; scherpzinnig; gevat; schrander; uitgeslapen; snedig-
slim bijvoeglijk naamwoord
-
scherpzinnig bijvoeglijk naamwoord
-
gevat bijvoeglijk naamwoord
-
schrander bijvoeglijk naamwoord
-
uitgeslapen bijvoeglijk naamwoord
-
snedig bijvoeglijk naamwoord
-
-
biting
Vertaal Matrix voor biting:
Verwante woorden van "biting":
Synoniemen voor "biting":
Verwante definities voor "biting":
bite:
-
the bite (mouthful)
-
the bite (in a jiffy)
-
the bite
-
the bite
-
the bite (mouthful; morsel)
-
to bite (snap; rise to the bait)
-
to bite (cut)
Conjugations for bite:
present
- bite
- bite
- bites
- bite
- bite
- bite
present perfect
- have bitten
- have bitten
- has bitten
- have bitten
- have bitten
- have bitten
past continuous
- was biting
- were biting
- was biting
- were biting
- were biting
- were biting
future
- shall bite
- will bite
- will bite
- shall bite
- will bite
- will bite
continuous present
- am biting
- are biting
- is biting
- are biting
- are biting
- are biting
subjunctive
- be bitten
- be bitten
- be bitten
- be bitten
- be bitten
- be bitten
diverse
- bite!
- let's bite!
- bitten
- biting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor bite:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aanbijten | bite | |
hap | bite; mouthful | |
happen | bites; flesh-wounds; teeth punctures | |
knauw | bite | |
mondvol | bite; morsel; mouthful | |
snap | bite; in a jiffy | |
toehappen | biting at | |
- | bit; chomp; collation; insect bite; morsel; pungency; raciness; sharpness; snack; sting | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aanbijten | corrode; gnaw | |
dichtbijten | bite; rise to the bait; snap | |
happen | bite; rise to the bait; snap | |
snerpen | bite; cut | |
toebijten | bite; rise to the bait; snap | growl at; snap at; snarl at |
toehappen | bite; rise to the bait; snap | |
toesnauwen | bite; rise to the bait; snap | growl at; shout at; shout down; snap; snap at; snarl; snarl at; snipe |
- | burn; prick; seize with teeth; sting | |
Not Specified | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
in een hap en een snap | bite; in a jiffy |
Verwante woorden van "bite":
Synoniemen voor "bite":
Verwante definities voor "bite":
Wiktionary: bite
bite
Cross Translation:
noun
bite
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bite | → bijten | ↔ beißen — (transitiv) die Zähne in etwas schlagen |
• bite | → beitsen; bijten; happen; knauwen | ↔ mordre — Serrer avec les dents de manière à entamer. (Sens général). |
• bite | → beet | ↔ morsure — action de mordre. |