Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. mirror:
  2. Mirror:
  3. Wiktionary:


Engels

Uitgebreide vertaling voor mirror (Engels) in het Nederlands

mirror:

mirror [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the mirror (looking glass; reflector; glass)
    de spiegel
    • spiegel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

to mirror werkwoord (mirrors, mirrored, mirroring)

  1. to mirror (reflect; be reflected; cast back)
    weerspiegelen; reflecteren; terugkaatsen
    • weerspiegelen werkwoord (weerspiegel, weerspiegelt, weerspiegelde, weerspiegelden, weerspiegeld)
    • reflecteren werkwoord (reflecteer, reflecteert, reflecteerde, reflecteerden, gereflecteerd)
    • terugkaatsen werkwoord (kaats terug, kaatst terug, kaatste terug, kaatsten terug, teruggekaatst)
  2. to mirror (reflect)
    afspiegelen
    • afspiegelen werkwoord (spiegel af, spiegelt af, spiegelde af, spiegelden af, afgespiegeld)
  3. to mirror (reflect; reverberate)
    weerschijnen; weerkaatsen
    • weerschijnen werkwoord (weerschijn, weerschijnt, weerscheen, weerschenen, weerschenen)
    • weerkaatsen werkwoord (weerkaats, weerkaatst, weerkaatste, weerkaatsten, weerkaatst)

Conjugations for mirror:

present
  1. mirror
  2. mirror
  3. mirrors
  4. mirror
  5. mirror
  6. mirror
simple past
  1. mirrored
  2. mirrored
  3. mirrored
  4. mirrored
  5. mirrored
  6. mirrored
present perfect
  1. have mirrored
  2. have mirrored
  3. has mirrored
  4. have mirrored
  5. have mirrored
  6. have mirrored
past continuous
  1. was mirroring
  2. were mirroring
  3. was mirroring
  4. were mirroring
  5. were mirroring
  6. were mirroring
future
  1. shall mirror
  2. will mirror
  3. will mirror
  4. shall mirror
  5. will mirror
  6. will mirror
continuous present
  1. am mirroring
  2. are mirroring
  3. is mirroring
  4. are mirroring
  5. are mirroring
  6. are mirroring
subjunctive
  1. be mirrored
  2. be mirrored
  3. be mirrored
  4. be mirrored
  5. be mirrored
  6. be mirrored
diverse
  1. mirror!
  2. let's mirror!
  3. mirroring
  4. mirrored
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor mirror:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
spiegel glass; looking glass; mirror; reflector
terugkaatsen fling back; ricochet; strike back
weerschijnen mirror image; reflection
weerspiegelen mirror image; reflection
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afspiegelen mirror; reflect
reflecteren be reflected; cast back; mirror; reflect echo; reflect; reverberate; strike back
terugkaatsen be reflected; cast back; mirror; reflect echo; reflect; reverberate; strike back
weerkaatsen mirror; reflect; reverberate echo; reflect; resound; reverberate; sound; strike back
weerschijnen mirror; reflect; reverberate
weerspiegelen be reflected; cast back; mirror; reflect
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- reflect

Verwante woorden van "mirror":

  • mirroring, mirrors

Synoniemen voor "mirror":


Verwante definities voor "mirror":

  1. polished surface that forms images by reflecting light1
  2. a faithful depiction or reflection1
    • the best mirror is an old friend1
  3. reflect or resemble1
    • The plane crash in Milan mirrored the attack in the World Trade Center1
  4. reflect as if in a mirror1

Wiktionary: mirror

mirror
noun
  1. smooth reflecting surface

Cross Translation:
FromToVia
mirror spiegel miroir — Glace de verre ou de cristal étamée, ou métal poli

Mirror:

Mirror [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the Mirror
    – A credit or title animation in Windows Movie Maker. 2
    Spiegelen

Vertaal Matrix voor Mirror:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Spiegelen Mirror

Verwante definities voor "Mirror":

  1. A credit or title animation in Windows Movie Maker.2

Verwante vertalingen van mirror