Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. rent:
  2. rend:
  3. Wiktionary:
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. rennen:
  2. Wiktionary:


Engels

Uitgebreide vertaling voor rent (Engels) in het Nederlands

rent:

to rent werkwoord (rents, rented, renting)

  1. to rent (hire out; let)
    verhuren
    • verhuren werkwoord (verhuur, verhuurt, verhuurde, verhuurden, verhuurd)
  2. to rent (lease; farm; let; farm out)
    – let for money 1
    pachten
    • pachten werkwoord (pacht, pachtte, pachtten, gepacht)

Conjugations for rent:

present
  1. rent
  2. rent
  3. rents
  4. rent
  5. rent
  6. rent
simple past
  1. rented
  2. rented
  3. rented
  4. rented
  5. rented
  6. rented
present perfect
  1. have rented
  2. have rented
  3. has rented
  4. have rented
  5. have rented
  6. have rented
past continuous
  1. was renting
  2. were renting
  3. was renting
  4. were renting
  5. were renting
  6. were renting
future
  1. shall rent
  2. will rent
  3. will rent
  4. shall rent
  5. will rent
  6. will rent
continuous present
  1. am renting
  2. are renting
  3. is renting
  4. are renting
  5. are renting
  6. are renting
subjunctive
  1. be rented
  2. be rented
  3. be rented
  4. be rented
  5. be rented
  6. be rented
diverse
  1. rent!
  2. let's rent!
  3. rented
  4. renting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

rent [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the rent (rental price)
    de huur; de huurprijs; de huishuur; de huursom
    • huur [de ~] zelfstandig naamwoord
    • huurprijs [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • huishuur [de ~] zelfstandig naamwoord
    • huursom [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. the rent (lease)
    de pacht
    • pacht [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. the rent (rip; tear; split)
    de torn; de scheur
    • torn [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • scheur [de ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor rent:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
huishuur rent; rental price
huur rent; rental price
huurprijs rent; rental price
huursom rent; rental price
pacht lease; rent
scheur rent; rip; split; tear cavity; cleft; crack; cracking; cranny; crash; crevice; cut-away; fissure; flaw; gap; gash; hole; interstice; opening; saving
torn rent; rip; split; tear
- economic rent; rip; snag; split; tear
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pachten farm; farm out; lease; let; rent
verhuren hire out; let; rent
- charter; engage; hire; lease; let; take
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- lease; rent in kind; rental; take on lease

Verwante woorden van "rent":

  • renting, rents

Synoniemen voor "rent":


Verwante definities voor "rent":

  1. the act of rending or ripping or splitting something1
  2. an opening made forcibly as by pulling apart1
  3. a payment or series of payments made by the lessee to an owner for use of some property, facility, equipment, or service1
  4. the return derived from cultivated land in excess of that derived from the poorest land cultivated under similar conditions1
  5. engage for service under a term of contract1
    • Let's rent a car1
  6. grant use or occupation of under a term of contract1
  7. let for money1
    • We rented our apartment to friends while we were abroad1
  8. hold under a lease or rental agreement; of goods and services1

Wiktionary: rent

rent
noun
  1. payment made by a tenant
  2. a tear or rip
  3. A division or schism between two things.
verb
  1. to occupy premises in exchange for rent
  2. obtain/have temporary possession of an object such as a movie
rent
verb
  1. tegen betaling lenen
noun
  1. een geldbedrag voor het tijdelijk gebruik van een woning of gebruiksartikel.

Cross Translation:
FromToVia
rent huur Miete — das für die (zeitweilige) Nutzung beziehungsweise Überlassung bestimmter Einrichtungen (vor allem Wohnungen oder Ähnlichem), Gegenständen oder Dienstleistungen zu zahlende Entgelt
rent huren mieten — (transitiv): gegen Bezahlung für eine bestimmte Zeit zur Benutzung überlassen bekommen
rent charteren; huren; afhuren louer — Traductions à trier suivant le sens
rent huur; huurprijs loyerprix de la location d’une maison ou d’un appartement.

rent vorm van rend:

to rend werkwoord (rends, rent, rending)

  1. to rend (tear; rip)
    verscheuren; kapot scheuren
  2. to rend (tear to pieces; tear up; tear to shreds)
    stuk scheuren
    • stuk scheuren werkwoord (scheur stuk, scheurt stuk, scheurde stuk, scheurden stuk, stuk gescheurd)

Conjugations for rend:

present
  1. rend
  2. rend
  3. rends
  4. rend
  5. rend
  6. rend
simple past
  1. rent
  2. rent
  3. rent
  4. rent
  5. rent
  6. rent
present perfect
  1. have rent
  2. have rent
  3. has rent
  4. have rent
  5. have rent
  6. have rent
past continuous
  1. was rending
  2. were rending
  3. was rending
  4. were rending
  5. were rending
  6. were rending
future
  1. shall rend
  2. will rend
  3. will rend
  4. shall rend
  5. will rend
  6. will rend
continuous present
  1. am rending
  2. are rending
  3. is rending
  4. are rending
  5. are rending
  6. are rending
subjunctive
  1. be rent
  2. be rent
  3. be rent
  4. be rent
  5. be rent
  6. be rent
diverse
  1. rend!
  2. let's rend!
  3. rent
  4. rent
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor rend:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kapot scheuren rend; rip; tear
stuk scheuren rend; tear to pieces; tear to shreds; tear up
verscheuren rend; rip; tear tear to pieces; tear up
- pull; rip; rive

Verwante woorden van "rend":


Synoniemen voor "rend":


Verwante definities voor "rend":

  1. tear or be torn violently1

Wiktionary: rend


Cross Translation:
FromToVia
rend klieven; doorklieven; kloven; splijten fendre — Traductions à trier suivant le sens

Verwante vertalingen van rent



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor rent (Nederlands) in het Engels

rent vorm van rennen:

rennen werkwoord (ren, rent, rende, renden, gerend)

  1. rennen (hardlopen)
    to run
    – the act of running; traveling on foot at a fast pace 1
    • run werkwoord (runs, ran, running)
      • he broke into a run1
      • his daily run keeps him fit1
    to sprint; to race
    • sprint werkwoord (sprints, sprinted, sprinting)
    • race werkwoord (races, raced, racing)
  2. rennen (racen; hollen)
    to run; to scamper; to race
    • run werkwoord (runs, ran, running)
    • scamper werkwoord (scampers, scampered, scampering)
    • race werkwoord (races, raced, racing)

Conjugations for rennen:

o.t.t.
  1. ren
  2. rent
  3. rent
  4. rennen
  5. rennen
  6. rennen
o.v.t.
  1. rende
  2. rende
  3. rende
  4. renden
  5. renden
  6. renden
v.t.t.
  1. ben gerend
  2. bent gerend
  3. is gerend
  4. zijn gerend
  5. zijn gerend
  6. zijn gerend
v.v.t.
  1. was gerend
  2. was gerend
  3. was gerend
  4. waren gerend
  5. waren gerend
  6. waren gerend
o.t.t.t.
  1. zal rennen
  2. zult rennen
  3. zal rennen
  4. zullen rennen
  5. zullen rennen
  6. zullen rennen
o.v.t.t.
  1. zou rennen
  2. zou rennen
  3. zou rennen
  4. zouden rennen
  5. zouden rennen
  6. zouden rennen
diversen
  1. ren!
  2. rent!
  3. gerend
  4. rennend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

rennen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het rennen (hardlopen; hollen; zich snel voortbewegen; snellen)
    the running; the racing
    • running [the ~] zelfstandig naamwoord
    • racing [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. het rennen (geren)
    the running
    • running [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor rennen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
race hardloopwedstrijd; hardloperij; loop; race; stam; volksstam; wedloop; wedloop van hardlopers; wedren
racing hardlopen; hollen; rennen; snellen; zich snel voortbewegen
run aanval; attaque; bestorming; hardloopwedstrijd; ladder; ladder in kous; loop; offensief; run; runs; stormaanval; stormloop; stormlopen
running geren; hardlopen; hollen; rennen; snellen; zich snel voortbewegen geloop; lopen
scamper draf; galop; gang van een paard; snelle gang
sprint ren over korte afstand; sprint; spurt
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
race hardlopen; hollen; racen; rennen draven; hard rennen; hardrijden; hollen; motorracen; pezen; racen; sjezen; snel gaan; sprinten
run hardlopen; hollen; racen; rennen administreren; beheren; besturen; draven; gaan; gulpen; gutsen; hard rennen; hollen; in elkaar overlopen; in stralen lopen; in stromen neerstorten; ladderen; lopen; pezen; sprinten; stromen; vervagen; vervloeien; vloeien; zich begeven
scamper hollen; racen; rennen draven; hard rennen; hollen; pezen; sprinten
sprint hardlopen; rennen draven; hard rennen; hollen; pezen; sprinten
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
running doorgaand; doorlopend; goeddraaiend; goedlopend; hardlopend; lopend; snellopend

Verwante woorden van "rennen":


Synoniemen voor "rennen":


Verwante definities voor "rennen":

  1. heel hard lopen2
    • we moesten rennen om de bus te halen2

Wiktionary: rennen

rennen
noun
  1. [A] 1. zeer snel lopen
    • rennenrun
  2. [B] 1. een snelheidsproef op de weg of in het terrein
    • rennenrun
rennen
noun
  1. -
verb
  1. -
  2. to move quickly on two feet

Cross Translation:
FromToVia
rennen run laufenvon Lebewesen allgemein: sich schnell auf den Beinen (selten: anderen Gliedmaßen) fortbewegen
rennen race; run; sprint rennen — (intransitiv) sich schnell zu Fuß fortbewegen, schnell laufen
rennen run courir — Se déplacer rapidement, avec impétuosité, par un mouvement alternatif des jambes ou des pattes, n'ayant pendant un court instant aucun appui au sol.