Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- playing:
-
play:
- spelen; doen alsof; toneelspelen; zich aanstellen; bespelen; stoeien; ravotten; dollen; zich uitleven; wild spelen; wild rennen; afspelen
- speling; marge; speelruimte; toneelstuk; stuk; schouwspel; drama; spel; wedstrijd; partij; concours; strijd; pot; gespeel; kinderspel; wedstrijdje; partijtje; potje; capriool
-
Wiktionary:
- playing → spel
- play → spelen, bespelen, optreden, meespelen, afspelen
- play → spel, schouwspel, optreden, toneelstuk, stuk, spelbeweging
- play → spel, indienen, presenteren, vertonen, voorstellen, aanbieden, spelen, te koop aanbieden, offeren, opofferen, cadeau geven, schenken, theaterstuk, toneelstuk, tooneelstuk, vertegenwoordigen, staan voor, beschrijven, uitvoeren, voorspelen, betuigen, opperen, uitdrukken, uiten, uitspreken, verwoorden, zetten
Engels
Uitgebreide vertaling voor playing (Engels) in het Nederlands
playing:
Vertaal Matrix voor playing:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
gespeel | play; playing | |
kinderspel | play; playing | child's play |
spel | game; play; playing | computer game; game; gaming; video game |
- | acting; performing; playacting | |
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | sparkling |
Verwante woorden van "playing":
Synoniemen voor "playing":
Verwante definities voor "playing":
Wiktionary: playing
playing vorm van play:
-
to play (pretend; play-act; perform; dramatize; act; dramatise)
spelen; doen alsof; toneelspelen; zich aanstellen-
toneelspelen werkwoord (speel toneel, speelt toneel, speelde toneel, speelden toneel, toneelgespeeld)
-
zich aanstellen werkwoord
-
to play
-
to play (horse around; romp; romp around; frolic; run around wildly; let oneself go)
stoeien; ravotten; dollen; zich uitleven; wild spelen; wild rennen-
zich uitleven werkwoord
-
wild spelen werkwoord
-
wild rennen werkwoord
-
to play
– To start or continue the execution of a digital media file. 2
Conjugations for play:
present
- play
- play
- plays
- play
- play
- play
simple past
- played
- played
- played
- played
- played
- played
present perfect
- have played
- have played
- has played
- have played
- have played
- have played
past continuous
- was playing
- were playing
- was playing
- were playing
- were playing
- were playing
future
- shall play
- will play
- will play
- shall play
- will play
- will play
continuous present
- am playing
- are playing
- is playing
- are playing
- are playing
- are playing
subjunctive
- be played
- be played
- be played
- be played
- be played
- be played
diverse
- play!
- let's play!
- played
- playing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor play:
Verwante woorden van "play":
Synoniemen voor "play":
Antoniemen van "play":
Verwante definities voor "play":
Wiktionary: play
play
Cross Translation:
verb
play
-
act in a manner such that one has fun
- play → spelen
-
produce music using a musical instrument (transitive sense), affecting a noun
-
produce music using a musical instrument (intransitive sense, not affecting a noun)
- play → spelen
-
act in a performance
- play → optreden
-
participate in (a sport or game)
-
use a device to hear (a recording)
-
playful activity
- play → spel
-
literary composition
- play → schouwspel
-
theatrical performance
- play → optreden; schouwspel; toneelstuk; stuk
-
individual's performance in a sport
- play → spelbeweging
verb
-
afdraaien
-
muziek maken op een muziekinstrument
-
recreatief of ontspannend bezig zijn
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• play | → spel | ↔ jeu — Divertissement, activité ludique |
• play | → indienen; presenteren; vertonen; voorstellen; aanbieden; spelen; te koop aanbieden; offeren; opofferen; cadeau geven; schenken | ↔ offrir — présenter quelque chose à quelqu’un, souhaiter qu’il l’accepter. |
• play | → theaterstuk | ↔ pièce — Œuvre de théâtre |
• play | → toneelstuk; tooneelstuk | ↔ pièce de théâtre — œuvre destinée à être jouer durant une représentation théâtrale. |
• play | → indienen; presenteren; vertonen; voorstellen; aanbieden; spelen | ↔ présenter — Traductions à trier suivant le sens |
• play | → vertegenwoordigen; staan voor; beschrijven; spelen; uitvoeren; voorspelen; betuigen; opperen; uitdrukken; uiten; uitspreken; verwoorden; zetten | ↔ représenter — présenter de nouveau. |